2 Kings 10:6

Inleiding

We zien in dit hoofdstuk meerdere kanten van Jehu. We zien hoe hij aan de ene kant te ver gaat door mensen te doden voor wie hij van God geen opdracht heeft gekregen hen te doden. Aan de andere kant is hij niet ver genoeg gegaan. Hij heeft wel de Baälsdienst uitgeroeid, maar niet de gouden kalveren, die blijft hij dienen. Hij verricht vaak het werk van God, maar jaagt ten diepste eigen belangen na. Het lijkt erop dat hij meer een instrument is dan een dienaar. Het zwaard weet hij uitstekend te hanteren als het erom gaat het kwaad te oordelen. Wat hij echter niet heeft geleerd, is het zwaard, dan wel in geestelijke zin te verstaan, op zichzelf toe te passen.

Hij is een nuttig instrument zolang de belangen van God met die van hemzelf overeenkomen. Als de belangen van God niet met zijn belangen stroken, gaat hij zijn eigen weg.

Nakomelingen van Achab gedood

De gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Jehu treedt voortvarend op. Hij wil na Jizreël ook Samaria aan zijn zijde krijgen. In Samaria wonen zeventig zonen van Achab. Daaronder zullen we moeten verstaan al zijn mannelijke nakomelingen die hij bij zijn vele vrouwen heeft verwekt, en ook zijn kleinzonen. Al deze zonen zijn een gevaar voor Jehu’s koningschap. Ze moeten daarom uit de weg worden geruimd. Daarvoor bedenkt hij een sluw plan. Hij zendt brieven aan Samaria, aan de stadsraad. De inhoud van zijn brief is uitdagend, er spreekt zelfverzekerdheid uit. Het is de taal van de zelfverzekerde man die zijn eigen kracht kent en tevens weet wat de zwakke plek van zijn tegenstander is.

Hij spreekt hen aan als mensen die nog steeds in Achab hun “heer” zien. Ook wijst hij hen op hun militaire kracht. Als hoofdstad hebben ze immers de beschikking over “strijdwagens en paarden, een versterkte stad en wapens”. Zijn voorstel is dat ze maar de beste van Achabs zonen op de troon moeten zetten en onder zijn aanvoering met hem de strijd zullen aangaan. Hij roept hen op een soort tegenkoning aan te stellen en dan in een gevecht met hem uitmaken wie de echte koning is.

Dat Jehu dit allemaal durft te zeggen en voor te stellen, toont aan dat hij zeker is van zijn zaak. Hij kent de zonen van Achab. Het zijn slappe kerels, net als de leiders van de stad. De leiders zijn mannen van het soort oudsten en voorname lieden van Jizreël die naar de pijpen van Izebel hebben gedanst en naar aanleiding van haar brief Naboth hebben gedood (1Kn 21:8-14).

De taal van de brief is zodanig, dat Jehu zichzelf als de onbetwiste koning presenteert en dat wie dat waagt te betwisten zijn gang maar moet gaan. De uitslag staat wat hem betreft vast. De keus is aan de leiders van Samaria. Zij zullen net als Joram wel weten wat voor soort man Jehu is, die toch bij allen bekend is als een “krankzinnige” ruiter (2Kn 9:20), een man die voor niets en niemand bang is en voor niets en niemand opzij gaat. Mogelijk hebben de boodschappers ook verteld hoe Jehu in Jizreël tekeer is gegaan en welk lot Joram, Ahazia en Izebel hebben ondergaan. In elk geval verwijzen ze daarnaar als daden die schrik inboezemen.

Zouden ze tegen een dergelijke man het zwaard durven opnemen? Hun verstand zegt dat ze dat maar niet moeten doen. Het is veel wijzer om zich bij Jehu aan te sluiten. Dat doen ze dan ook. Ze laten hem weten dat ze zich bij hem aansluiten. Ze doen dat in woorden die een totale onderwerping aan hem inhouden. Dit is ook precies wat hij wil. Nu kan hij hen gebruiken om de nakomelingen van Achab uit te roeien zonder zelf zijn handen vuil te hoeven maken.

Als Jehu bericht heeft ontvangen van de leiders van Samaria dat zij hem hun steun toezeggen, schrijft hij hun een tweede brief (2Kn 10:6). Hij geeft hun een opdracht waardoor zij kunnen bewijzen dat ze menen wat ze zeggen. Jehu begint zijn brief met woorden van gelijke strekking als de woorden die hij ook tegen de hovelingen van Izebel heeft gezegd: “Als u voor mij bent” (vgl. 2Kn 9:32). Hij is er alleen in geïnteresseerd wie er voor hem is. Als ze voor hem zijn, zullen ze luisteren naar zijn stem. Luisteren naar de stem van de HEERE is niet aan de orde. Hij maakt nu deze oudsten tot bondgenoten en draagt hun op de zonen van Achab te doden.

Het is nog de vraag hoe zijn opdracht in deze tweede brief moet worden opgevat. Het kan zijn dat zijn schrijven dubbelzinnig is. Dat wil zeggen dat met “de hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer” niet de letterlijke hoofden worden bedoeld, maar de belangrijkste zonen, de meest invloedrijke. Die zouden de mannen van de stad dan moeten meenemen en morgen rond dezelfde tijd als vandaag bij Jehu moeten komen. De mannen van de stad vatten wat in de brief staat letterlijk op en dat heeft Jehu mogelijk ook zo bedoeld. Als de hoofden zijn afgehouwen, worden deze opgestuurd naar Jizreël. De oudsten brengen de hoofden niet zelf om ze persoonlijk aan te bieden. Ze willen graag op afstand blijven.

Jehu krijgt bericht dat de hoofden bezorgd zijn. Dan geeft hij opdracht de hoofden in twee hopen bij de stadspoort te leggen. Als de mensen van de stad de stad uitgaan om aan het werk te gaan, zien ze de hoofden. Maar Jehu is er bij om de verklaring te geven van deze lugubere aanblik. In de woorden die hij gebruikt, is hij diplomatiek en onoprecht. Hij is recht door zee als het om het zwaard gaat, maar hij is niet recht door zee in zijn taal.

Hij verklaart het volk onschuldig. Wat zichzelf betreft, ontkent hij elke betrokkenheid bij de moord op deze mannen. Zeker, hij heeft Joram gedood, maar dat is omdat hij dat moest doen van de HEERE, hoewel hij dat hier niet klaar en duidelijk uitspreekt. Wie er in dit geval aan het werk is geweest? Nee, dat zou hij niet kunnen zeggen. Hij speelt de onschuldige, de onwetende. Hoewel hij rechtstreeks verantwoordelijk is voor de moord, wijst hij met zijn vraag anderen als moordenaars aan. Hij zegt niets over de opdracht die hij daartoe heeft gegeven.

Om zijn onschuld en onwetendheid nog meer te camoufleren, geeft hij een vrome draai aan zijn verhaal (2Kn 10:10). Ze moeten zich maar niet al te druk maken om de vraag wie dit heeft gedaan. Het valt allemaal onder het bestuur van de HEERE. De wraak van de HEERE is immers uitgevoerd? Wat hij in feite doet, is de HEERE de schuld geven.

2Kn 10:11 is een soort conclusie. Jehu doodt iedereen die is overgebleven van het huis van Achab. Maar hij gaat ook verder. Hij doodt ook “al zijn aanzienlijken, zijn vertrouwelingen en zijn priesters”. Daarvoor heeft hij geen opdracht gekregen. Wij moeten ook nooit verder gaan dan de Heer ons opdraagt, hoezeer bepaalde dingen ook gerechtvaardigd lijken. Jehu wil zijn koningschap bevestigen en ruimt alles uit de weg wat hem daarin kan hinderen. Wat is de kracht van zijn handelen? Het vlees, hij handelt voor zichzelf. De kracht van het vlees kan werkzaam zijn in geestelijke dingen, maar dan wordt er altijd meer gedaan dan de opdracht van de Heer is.

Copyright information for DutKingComments