2 Kings 21:1

Manasse koning van Juda

De Godvrezende Hizkia wordt na zijn dood opgevolgd door zijn goddeloze zoon Manasse. Manasse is pas twaalf jaar oud als hij begint te regeren (2Kn 21:1). Zijn regering duurt liefst vijfenvijftig jaar, een periode die de duur van alle andere regeringen overtreft. Het is een van de raadsels van Gods regering dat Hij het toestaat dat een zo goddeloze man als Manasse zo lang over Zijn volk regeert.

De naam van zijn moeder wordt ook gegeven. Hefziba betekent ‘Mijn lust is in haar’. In die naam horen we wat Jeruzalem voor de HEERE betekent. Wat voor vrouw zij is, wordt niet meegedeeld. Of zij een goede of een slechte moeder is, weten we niet. Naar de ontwikkeling van Manasse te oordelen heeft ze in elk geval niet kunnen voorkomen dat hij zich tot een dergelijke goddeloze koning heeft kunnen ontwikkelen. Wij kunnen niet altijd een oorzaak aanwijzen als kinderen dwars ingaan tegen wat hun Godvrezende ouders hun hebben voorgehouden.

Manasse neemt geen voorbeeld aan zijn vader Hizkia, maar aan de koningen van Israël, van wie we keer op keer hebben gelezen dat zij deden, wat hier ook van Manasse wordt gezegd, “wat slecht was in de ogen van de HEERE” (2Kn 21:2). Hij doet “overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken”.

In rap tempo maakt hij de hervormingen van zijn vader ongedaan en “herbouwde de [offer]hoogten die Hizkia, zijn vader, vernield had” (2Kn 21:3). Hij laat zich ook inspireren door Achab, de meest goddeloze koning van Israël. Het is goed mogelijk dat zijn aanbidding en dienen van zon, maan en sterren, “heel het leger aan de hemel”, komt door Assyrische invloed. Zo zien we dat Manasse van alles en iedereen het slechtste overneemt en in praktijk brengt. Het oordeel dat God over zowel de heidenvolken als over Achab heeft laten komen, doet hem niets.

Dat de goddeloze Manasse naar het lijkt ongehinderd zijn gang kan gaan, zegt ook iets van het volk. De opleving onder Hizkia heeft blijkbaar niet diep wortel geschoten onder de bevolking. Het volk laat zich gemakkelijk meevoeren op de slechte weg waarop Manasse het voorgaat.

Hij provoceert de HEERE openlijk door in het huis van de HEERE afgodsaltaren te bouwen (2Kn 21:4-5). De grootte van dit kwaad wordt duidelijk tot uiting gebracht door te stellen dat Manasse dit doet in het huis “waarvan de HEERE gezegd had: In Jeruzalem zal Ik Mijn Naam vestigen”. Daaraan heeft Manasse geen boodschap. Hij negeert de rechten van de HEERE op Zijn huis en maakt er gewoon een woonplaats voor demonen van. Manasse handelt niet uit onkunde aangaande de wil van de HEERE, maar hij geeft helemaal niets om die wil.

Zijn hele optreden toont zijn overgave aan demonische machten aan wie hij zich vrijwillig heeft uitgeleverd (2Kn 21:6). Dat houdt in dat hij zijn kinderen aan de duivel offert, zich met occultisme inlaat, zoals het duiden van wolken en aan wichelarij doen, en allerlei vormen van toverij stimuleert, zoals dodenbezweerders en waarzeggers aanstellen. De conclusie is dat hij niet ‘slechts’ de HEERE negeert. Het is nog veel erger. Hij gaat niet alleen met minachting aan de HEERE voorbij, maar hij handelt opzettelijk op die manier om daarmee de HEERE te tarten: “Hij deed zeer veel kwaad in de ogen van de HEERE, om [Hem] tot toorn te verwekken.”

Van zijn grove schending van de rechten van de HEERE en het tarten van Hem geeft 2Kn 21:7 nog een voorbeeld. Nog nadrukkelijker dan in 2Kn 21:4 horen we de verontwaardiging van God over de schaamteloze durf van Manasse om een beeld van Asjera in de tempel te zetten. Gods verontwaardiging beluisteren we in wat Hij van Zijn huis en van Zijn stad zegt. Gods gevoelens over wat Hij heeft uitgekozen om daar voor eeuwig Zijn Naam te vestigen, worden ten diepste gekrenkt door de minachtende handelwijze van Manasse.

In 2Kn 21:8 spreekt de HEERE in aansluiting op 2Kn 21:7 verder over wat Hij had willen doen. Hij had Zijn Naam eeuwig willen vestigen te midden van een volk dat Hij nooit uit dit land zou verdrijven, als zij ten minste zouden luisteren naar Zijn wet. En daar is het fout gegaan: “Maar zij luisterden niet” (2Kn 21:9). Ze volgen Manasse en die doet hen dwalen op een manier dat ze nog erger zondigen dan de heidenvolken die eerst in het land hebben gewoond. We hebben hier de kant van de goddeloze massa van het volk, nadat we in Hizkia de geschiedenis van het gelovig overblijfsel hebben gezien.

Er is ook in onze tijd geen volk dat het meer heeft verdorven dan de christenheid, zoals Israël hier erger zondigt dan de heidenvolken. Daarom zal het oordeel van God des te strenger over de christenheid komen.

Copyright information for DutKingComments