2 Kings 23:15-18

Het altaar te Bethel

In deze verzen worden we herinnerd aan een geschiedenis uit 1 Koningen 12-13. De naam van Jerobeam wordt ook hier, zoals al zo vaak eerder, vermeld met toevoeging van het negatieve kenmerk “die Israël zondigen deed”. In zijn vermetelheid had Jerobeam een eigen godsdienst bedacht (twee gouden kalveren) en een eigen altaar opgericht (1Kn 12:25-33). God zegt hem daarover het oordeel aan door een profeet uit Juda.

De 2Kn 23:15-16 verwijzen daarnaar. In de aankondiging van dat oordeel noemt de man Gods uit Juda de naam van Josia als de uitvoerder van dat oordeel (1Kn 13:1-2). Het ogenblik van de vervulling is nu aangebroken. God laat geen van Zijn woorden ter aarde vallen. Elk woord komt uit, zowel wat de zegen als wat het oordeel betreft.

In de 2Kn 23:17-18 vindt nog iets plaats wat verband houdt met de geschiedenis die in 1 Koningen 13 opgetekend staat. Dit keer betreft het de beenderen van de oude profeet. Josia merkt een grafteken op en vraagt wat dat betekent. Het is niet duidelijk waarom Josia dit niet weet, maar de mensen van de stad weten het wel. Ze vertellen hem over wat de man Gods heeft gezegd en dat Josia heeft gedaan wat de man Gods heeft aangekondigd.

Het is mooi dat men zich in Bethel deze gebeurtenis herinnert, maar het is niet mooi dat men er blijkbaar niets van heeft geleerd. Het is niet zo mooi dat Josia er blijkbaar niets van weet, maar het is wel mooi dat hij na de herinnering handelt zoals is gezegd door de man Gods. Ook de beenderen van de oude profeet blijven onaangeroerd.

Op dezelfde manier als eerder in Bethel verwijdert Josia “al de huizen van de [offer]hoogten die in Samaria waren” (2Kn 23:19). Deze huizen zijn gemaakt door de koningen van Israël om de HEERE tot toorn te verwekken. De priesters die op deze offerhoogten hebben gediend, worden door Josia afgeslacht (2Kn 23:20), iets wat hij niet heeft gedaan met de priesters in Juda die ook op offerhoogten hebben geofferd (2Kn 23:8).

Copyright information for DutKingComments