2 Kings 23:34-37

Joahaz koning van Juda

Vanaf nu worden tot het einde van het rijk – dat is over een periode van ongeveer tweeëntwintig jaar – vier koningen voorgesteld. In de tijd van deze koningen gebeurt niets wat vreugde geeft. De tijd van opwekkingen zoals onder Hizkia en Josia is voorbij. Geen van de opvolgers van Josia is Godvrezend.

De schrijver beperkt zich in zijn beschrijving van de koningen die nog aan de macht komen, voordat Juda in ballingschap wordt gevoerd. Door het boek Jeremia komen we echter nog veel te weten over de ondergang van het rijk. Daar vinden we ontmoetingen tussen enkele van de vier koningen met de profeet Jeremia, waarover hier met geen woord wordt gerept.

Joahaz is een slechte koning. Hij heeft maar kort geregeerd. Maar net als andere slechte koningen die kort hebben geregeerd, heeft ook hij in die drie maanden bewezen wat voor soort koning hij is. Ezechiël vergelijkt hem met een jonge leeuw (Ez 19:1-4). Na drie maanden komt Gods oordeel over hem door middel van de farao, die op het wereldtoneel nog de machtige heerser is. De farao zet hem in Ribla, een priesterstad, gevangen. Daardoor is zijn koningschap voorbij. Farao Necho legt het land ook nog een boete op. God lijkt aan de kant van de farao te staan en de koningen van Juda op te geven. Het betekent niet dat zij goddelozer zijn dan de farao, maar dat zij veel meer verantwoordelijk zijn.

De farao toont tevens zijn macht over Juda door een broer van Joahaz, Eljakim, koning te maken. Nog een bewijs van de macht van farao is, dat hij de naam Eljakim verandert in Jojakim. Hij maakt hem geen koning in de plaats van Joahaz, maar in de plaats van zijn vader Josia. Het is alsof het hele koningschap van Joahaz niet heeft bestaan. Mogelijk heeft Joahaz een anti-Egyptische politiek nagestreefd en zich daardoor de woede van de farao op de hals gehaald. Het staat er zo uitdrukkelijk bij, dat de farao Joahaz gevangen nam “zodat hij niet in Jeruzalem kon regeren”.

Jojakim koning van Juda

Jojakim is dan wel koning gemaakt door de farao, maar hij moet de farao wel een hoge schatting betalen. Om die belasting te kunnen betalen past hij dezelfde methode toe als Menahem heeft gedaan (2Kn 15:20). Alleen beperkt hij zich niet zoals Menahem tot de financieel draagkrachtigen, maar eist van ieder lid van de bevolking zijn bijdrage. Er is wel verondersteld dat hij de bevolking van het land afperste uit wraak, omdat zij zijn broer boven hem hadden gekozen om koning te zijn (2Kn 23:30).

De onderwerping aan de farao maakt van Jojakim niet een koning die buigt onder het oordeel van God. Tijdens zijn elfjarige regering doet hij wat slecht is in de ogen van de HEERE. Hij volgt hierin zijn vaderen, met wie Manasse en Amon bedoeld zullen zijn.

We zien hoe Juda steeds meer in de macht van andere volken komt, om uiteindelijk in de macht van Babel terecht te komen.

Copyright information for DutKingComments