2 Kings 25:1-7

Vlucht en gevangenneming van Zedekia

De geschiedenis die in deze verzen wordt beschreven, staat ook in Jeremia 39. Hier begint het definitieve oordeel. Nu is het voorbij voor Juda en kan er geen genade meer zijn.

Naar aanleiding van de opstand van Zedekia komt Nebukadnezar voor de derde keer naar Jeruzalem. De stad wordt belegerd en er worden rondom schansen tegenaan gebouwd. Dit gebeurt met de stad die eerst omringd was door de gunst van de HEERE. De stad heeft de HEERE echter verdreven door haar ongerechtigheid en ervaart nu de gevolgen daarvan. De stad wordt niet meer omringd door de gunst van God, maar door vijanden.

Nebukadnezar neemt de tijd voor de verovering. Twee jaar lang belegert hij de stad. Zijn opzet is de stad uit te hongeren. Gebrek aan voedsel zal velen de hongerdood doen sterven en de overgebleven levenden zo zwak hebben gemaakt, dat de stad zonder enig verzet kan worden ingenomen.

De hongersnood drijft de strijdbare mannen tot een wanhoopsdaad. In plaats van zich over te geven, waarop door Jeremia sterk is aangedrongen (Jr 38:17), wordt er een vluchtpoging ondernomen. Op het moment dat de stad door de vijand wordt opengebroken en de vijand in de stad is, doen ze de poging. Als het nacht is, gaan ze door de poort de stad uit. Ook Zedekia doet mee aan de vluchtpoging. Het is allemaal door God voorzegd (Ez 12:12-15). Het loopt Hem niet uit de hand. Het gaat zoals Hij heeft gezegd.

Zedekia slaagt erin een heel eind weg te komen. Hij is al ver weg, in de vlakten van Jericho. Nog even en hij kan de Jordaan oversteken. Dan wordt hij ingehaald. Het is ook onzinnig om te denken dat je kunt vluchten voor de tucht van God. Er is geen enkel verweer bij zijn arrestatie. Van zijn leger is niets over. Het is helemaal verspreid. Iedere soldaat denkt alleen aan zichzelf. Er is niemand die hem nog wil verdedigen.

Als hij is gegrepen, wordt hij naar de koning van Babel gebracht, die dan in Ribla is, de plaats waar Joahaz gevangen heeft gezeten (2Kn 23:31-33). Hier staat een kleine koning uit een kleine stad, de koning van de troon van David, voor de machtige Nebukadnezar, van wie God heeft gezegd dat hij het gouden hoofd is (Dn 2:37-38). God staat aan de kant van Nebukadnezar vanwege de ontrouw van Zijn volk. Nebukadnezar is Zijn tuchtroede voor Zijn volk. Hoewel hier staat “zij spraken het vonnis over hem uit”, is het feitelijk Nebukadnezar die dat doet (Jr 52:9).

In 2Kn 25:7 wordt dit vonnis voltrokken. Het is een dramatisch en gruwelijk vonnis. Twee keer wordt er in dit vers gesproken over de ogen van Zedekia. Eerst worden zijn zonen voor zijn ogen afgeslacht. Het woord “afgeslacht” toont aan dat ze op gruwelijke wijze om het leven zijn gebracht. Hij ziet hoe het gebeurt. Met dit beeld voor ogen worden zijn ogen blind gemaakt. Dit beeld is hem de rest van zijn leven bijgebleven. Wat hem overkomt, is erger dan de dood. Het is een onophoudelijke kwelling van de geest.

Copyright information for DutKingComments