2 Kings 25:27-30

Gratie voor Jojachin

In deze verzen licht een straal van hoop op. Daarvoor grijpt de Heilige Geest vooruit naar “het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin”, dat is het jaar 560 v.Chr. Nebukadnezar is geen koning meer. Jojachin, die vanaf zijn achttiende jaar in Babel is, is nu vijfenvijftig. Het is zijn verdiende oordeel, want hij heeft gedaan wat slecht is in de ogen van de HEERE.

Maar dan lezen we ineens in deze verzen over gratie, genade. Jojachin wordt uit de gevangenis gehaald, krijgt vriendelijke woorden te horen en krijgt een positie van aanzien boven de andere koningen die aan de koning van Babel onderworpen zijn. Hij mag bij de koning van Babel aan tafel eten, zolang hij leeft. Ook zijn hele levensonderhoud wordt hem voor al de dagen van zijn verdere leven gegarandeerd.

We zien in wat er met Jojachin gebeurt een beeld van wat er in de toekomst met het volk van God, dat wil zeggen met een overblijfsel, zal gebeuren. God zal in hen Zijn volk weer in genade aannemen en voor hen zorgen zolang zij Zijn volk op aarde zijn, dat wil zeggen gedurende de hele periode van het duizendjarig vrederijk.

In wat er met Jojachin gebeurt, zien we nog een ander beeld. We zien hier de verandering bij iemand die zich bekeert. Het is het betoon van onverdiende en onverwachte genade. Het laat ook zien dat er in een kwade tijd, waarin het oordeel over de massa komt, God voor de enkeling genade heeft. Wie daaraan deel krijgt, krijgt andere kleding, wat spreekt van een ander gedrag, en wordt verzekerd van levensonderhoud voor zijn geestelijk leven.

Copyright information for DutKingComments