2 Peter 2:14

De onrechtvaardigen en hun werken

2Pt 2:7. Dezelfde God Die oordeel over de goddelozen brengt, is de God Die de rechtvaardigen uit de plaats van het oordeel redt. Als je de geschiedenis van Lot kent, zoals die in Genesis wordt beschreven (Gn 13:5-13; Gn 14:8-16; Gn 19:1-38), dan wrijf je toch je ogen nog eens uit om er zeker van te zijn dat je goed leest wat hier van Lot staat: hij was een “rechtvaardige”. Het staat er zelfs tot drie keer toe.

Hij was allesbehalve een Noach, die gerechtigheid predikte. De rechtvaardigheid van Lot werd niet zichtbaar, ze kwam niet tot uiting, niet in zijn woorden en ook niet in zijn daden. Toch was hij een rechtvaardige en wel innerlijk. Daarom moest het ons ook door de Schrift zelf worden meegedeeld, anders hadden we het nooit geweten. Het strekt Lot uiteraard niet tot eer. Zo strekt het jou ook niet tot eer als niemand van jou zou weten dat je een gelovige bent of als andere gelovigen een vraagteken bij jouw geloof moeten zetten omdat ze er niets van zien.

2Pt 2:8. Dat Lot toch een gelovige was, blijkt uit het feit dat hij zwaar leed door wat hij om zich heen zag. Hij zag zedeloze mensen in losbandigheid leven. Hij woonde in hun midden en kwam er dag aan dag mee in aanraking. Hij hoorde hun smerige praat en hij zag hun vuile gedrag. Dat sneed hem allemaal door zijn ziel. Wat hij zag en hoorde, vervulde hem met walging. Wat dat betreft, is hij een voorbeeld voor christenen die zeggen dat het hun niets doet als ze bijvoorbeeld seksueel getinte scènes in een film zien. Snijdt het jou ook door je ziel als je de zedeloze billboards langs de weg ziet of de vuile taal om je heen hoort?

2Pt 2:9. De voorbeelden die Petrus heeft genoemd, maken duidelijk dat de Heer onderscheid weet te maken tussen “Godvrezenden” en “onrechtvaardigen”. Dat blijkt uit Zijn handelen met hen. Zijn handelen met de Godvrezenden blijkt uit hun uitredding; Zijn handelen met de onrechtvaardigen blijkt uit het oordeel dat Hij over hen brengt.

Hij weet met welke verzoekingen mensen te maken hebben die eerbied voor Hem hebben. Deze verzoekingen zijn geloofsbeproevingen, het zijn uiterlijke omstandigheden waarin gelovigen zich kunnen bevinden waardoor hun geloof op de proef wordt gesteld. Daaruit weet de Heer de Zijnen te redden. Hij is in staat de omstandigheden te veranderen of er doorheen te helpen of zelfs ook, zoals in het geval van Lot, de gelovige uit die omstandigheden weg te halen.

De onrechtvaardigen worden bewaard voor het oordeel. Geen enkele onrechtvaardige ontkomt aan het oordeel. Niemand kan weglopen voor God. Voor hen die zich niet buigen voor God, wordt de donkerheid van de duisternis bewaard (2Pt 2:17). Dit vormt een grote tegenstelling met de gelovigen die worden bewaard voor de erfenis, terwijl de erfenis bewaard wordt voor hen (1Pt 1:4-5).

2Pt 2:10. Na de voorbeelden die de onontkoombaarheid aan Gods oordeel hebben aangetoond, gaat Petrus verder met het aan de kaak stellen van de valse leraren. Onder hen bevindt zich een categorie die nog dieper verdorven handelt dan valse leraren al in het algemeen doen. Het is een categorie lieden die zich overgeeft aan de onreine begeerten van hun vlees en in mateloze arrogantie alle door God gegeven gezag met verachting behandelen. Vooral zij zullen door Gods oordeel worden getroffen.

Het gaat vandaag om ‘christelijke’ leraren die, om te voldoen aan hun eigen onreine begeerten, leren dat je seks kunt hebben met wie je wilt. Daarvoor weten zij de waarheid van Gods Woord zo te manipuleren, dat ze anderen van hun vrijheid overtuigen en op die manier hun lusten kunnen botvieren.

Ze hebben de euvele moed om elk gezag te tarten waardoor zij zich een beperking opgelegd voelen. Ze zijn zo arrogant en hoogmoedig, dat ze geen enkele verhindering voelen om Gods gezag te belasteren en te verwerpen. Lasteren is het vals beschuldigen en met opzet kwaadspreken van iets of iemand, om de ander verachtelijk te maken. Een voorbeeld daarvan heb je in de feministische theologie die de orde die God in de schepping heeft gelegd, afwijst en ontkracht en weigert over God als Vader te spreken.

2Pt 2:11. In hun vermetelheid en aanmatiging gaat dit soort lieden zover, dat ze zich zelfs boven de machtigste engelen verheffen. Engelen die deze nietige en door en door verdorven mensen in kracht en heiligheid ver te boven gaan (Ps 103:20; 2Kn 19:35), durven niet te doen wat deze lieden wagen te doen (Jd 1:9; Zc 3:2). Hun grootspraak en lastering wordt door de houding van deze vele malen grotere machten als volkomen verwerpelijk aangetoond.

2Pt 2:12. De lieden die zich daaraan schuldig maken, zijn ongelovigen die zich aanmatigend christenen noemen. Ze gedragen zich als “redeloze dieren” en worden daarom daarmee op één lijn gesteld. Bileam wordt zelfs nog onder de dieren gesteld, want hij wordt door een dier terechtgewezen (2Pt 2:16).

Net zomin als redeloze dieren kunnen valse leraren met inzicht over dingen nadenken. Ze begrijpen domweg niet waarover ze het hebben, al gebruiken ze nog zulke geleerde woorden. Net zoals de redeloze dieren naar hun natuur ertoe bestemd zijn om gevangen en omgebracht te worden, worden de valse leraren gevangengenomen en omgebracht. Zij handelen naar hun zondige natuur en ontvangen het resultaat van hun handelen.

Ze zijn niet geschapen tot het verderf, alsof ze ertoe bestemd zijn, maar ze komen “in hun eigen verderf” om. Ze brengen zichzelf onder het verderf. Zo zal iemand die er een vrije seksuele leefwijze op na houdt, zich AIDS op de hals kunnen halen en op deze wijze het loon ontvangen dat hoort bij zijn leven in ongerechtigheid.

2Pt 2:13. Ze oefenen hun activiteiten uit voor loon en dit is de manier waarop God hun dat zal betalen. Ik bedoel hiermee niet dat alle mensen die bijvoorbeeld AIDS hebben, deze ziekte hebben als loon voor hun leven in de ongerechtigheid. Iemand kan deze ziekte ook krijgen door onnauwkeurig handelen van anderen. Ik hoorde van iemand die besmet bloed toegediend kreeg. Iemand kan die ziekte ook oplopen bij het verplegen van deze zieken.

Een “zwelgpartij overdag”, als normale mensen aan het werk zijn, is voor hen het toppunt van genot. In plaats van vrijgevig zijn ze inhalig en schrokkerig. En bedenk daarbij dat Petrus het niet heeft over hun gedrag in de wereld. Hij spreekt over mensen die zich te midden van het christelijke gezelschap bevinden. Ze brassen “bij u”. Ze hebben hun plaats weten in te nemen te midden van de christenen om zich met hen te vermengen. Daar doen ze mee met eten en drinken op een manier die duidelijk maakt waaruit hun leven bestaat.

Juist vanwege dit soort mensen is afzondering noodzaak. Als we hen hun gang laten gaan, ‘bevlekken en besmetten’ ze de christelijke gemeenschap. “Vlekken en smetten” zijn geen sieraad, maar bederven wat mooi en schoon is. Daarom moeten ze verwijderd worden zodra ze zichtbaar worden.

2Pt 2:14. Terwijl ze hun buik tegoed doen, zwerven hun ogen rusteloos heen en weer om zoveel mogelijk van het vrouwelijk schoon in zich op te slokken (vgl. Jb 31:1). In hun gedachten plegen ze overspel (Mt 5:28). Er is geen rem op hun schransen en er is geen rem op hun seksuele begeerten. Mensen die zich niet kunnen beheersen als het gaat om eten en drinken, kunnen zich vaak ook niet beheersen op andere terreinen. Zij zondigen constant, zonder ook maar een moment pauze.

Ze zoeken hoe ze “onstandvastige zielen”, dat zijn mensen die hun vastheid niet in de Schrift hebben (vgl. Ko 2:7), aan zich kunnen binden om er voordeel van te hebben. Dit gedrag komt voort uit “een hart” dat getraind is “in hebzucht”. Ze hebben een gevoel ontwikkeld waardoor ze precies weten wie ze tot prooi van hun hebzuchtige verlangens kunnen maken.

Petrus noemt hen kort en krachtig ”kinderen van [de] vervloeking”. Ze komen voort uit een vloek en zijn een vloek voor allen die zich met hen inlaten. Hun einde is ermee in overeenstemming, want de Heer Jezus zal hen als vervloekten naar het eeuwige vuur verwijzen (Mt 25:41).

2Pt 2:15. Dwaalleraren hebben de rechte weg gekend (vgl. 1Sm 12:20-24; Hs 14:10), dat is de weg van gehoorzaamheid aan God en Zijn Woord, maar die verlaten. Vervolgens verdraaien ze ook nog de rechte wegen van de Heer (Hd 13:10). Na de dwaling van Bileam (Jd 1:11) en de leer van Bileam (Op 2:14) komen ze terecht op de weg van Bileam en volgen die.

Door te spreken over “de weg van Bileam” stelt Petrus Bileam als hét voorbeeld van het gaan van een weg die van godsdienst handelswaar maakt. Je vindt zijn geschiedenis in Numeri 22-24. Daar blijkt dat hij zich uitgaf voor een profeet van God, terwijl hij Gods volk wilde vervloeken omdat hem daarvoor veel geld werd aangeboden. Dit geld wordt door God aangemerkt als “[het] loon van [de] ongerechtigheid”. Het is loon dat verdiend wordt met het doen van wetteloze werken.

2Pt 2:16. God verhinderde op bijzondere wijze de dwaasheid van de profeet om Zijn volk te vervloeken. Hij gaf het “stomme lastdier” waarop Bileam reed, het vermogen om “met mensenstem” te spreken. De ezelin berispte Bileam “voor zijn eigen wetteloosheid”. Hij had de ezelin tot drie keer toe geslagen, terwijl de ezelin hem alleen maar had gedragen en hem had beschermd tegen onheil (Nm 22:22-33). Hij bewees hiermee dat hij blind was voor waarschuwingen en volhardend doorging op zijn zelfgekozen weg. Door de ezelin tot hem te laten spreken maakte God duidelijk hoe dwaas de profeet was. In aansluiting daarop liet God Bileam zijn weg vervolgen, terwijl Hij hem dwong om Zijn volk te zegenen.

Ook vandaag heeft God Zijn methoden om tot dwaalleraren te spreken en vaak doet Hij dat ook op een wijze die hardnekkige, geldbeluste dwaalleraren verachtelijk maakt. Het zou goed zijn als zij daarnaar zouden luisteren tot hun behoudenis, anders zullen ze delen in het lot van Bileam (Nm 31:8).

Lees nog eens 2 Petrus 2:7-16.

Verwerking: Welke kenmerken worden in deze verzen van valse leraren gegeven?

Copyright information for DutKingComments