2 Peter 3:10-14

Opgroeien in genade en kennis

2Pt 3:10. Als je hier leest over “[de] dag van de Heer”, wordt daarmee niet een periode van vierentwintig uur bedoeld, maar een langere periode. Je leest even verder over “de dag van God” (2Pt 3:12) en in het laatste vers van dit hoofdstuk over “[de] dag van [de] eeuwigheid”. Het zal duidelijk zijn dat daarmee geen dagen worden bedoeld zoals wij die kennen. ‘De dag van God’ is de periode waarin God het voor het zeggen heeft en ‘de dag van de eeuwigheid’ is de dag waaraan geen einde komt. ‘De dag van de Heer’ is de periode waarin de Heer het voor het zeggen heeft.

Nu heeft de mens het nog voor het zeggen. Dat komt omdat de satan nog de overste van de wereld is en de mens in zijn macht heeft. Aan die periode komt een einde en dat einde is dichtbij. De dag van de Heer begint wanneer Hij de gelovigen tot Zich heeft genomen en de wereld begint te oordelen. De beschrijving daarvan vinden we in het boek Openbaring. Daar zien we dat Hij vanaf Openbaring 6 de aarde en hen die daarop wonen begint te oordelen.

Dat gaat door tot Hij op de wolken verschijnt en de opstand van de mens tegen Hem radicaal neerslaat en de handlangers van de satan in de hel worden geworpen (Op 19:11-21). Vervolgens wordt de satan gegrepen en in de afgrond geworpen, waar hij duizend jaar lang wordt opgesloten (Op 20:1-3). In die tijd heerst de Heer Jezus in gerechtigheid en vrede (Op 20:4-6).

Het aanbreken van de dag van de Heer zal voor de spotters en alle goddeloze mensen volkomen onverwacht en ook ongewenst zijn, net zoals dat voor het bezoek van een dief geldt (Mt 24:43; 1Th 5:2; 4; Op 3:3; Op 16:15). Die dag zal eindigen met het “brandend vergaan” van de “elementen”. Aan het einde van het vrederijk wordt de grote, witte troon opgericht, waarop de Heer Jezus plaatsneemt. Wanneer dat gebeurt, zullen de aarde en de hemel voor Hem wegvluchten (Op 20:11). Dat zal niet geruisloos, maar met “gedruis” gebeuren.

Alle elementen waaruit de hemel en de aarde zijn samengesteld en het bestaan ervan verzekerd hebben, zullen brandend vergaan, inclusief alle werken die daarop ooit door mensen zijn gedaan. Alles wat de mens heeft opgebouwd tot zijn eigen glorie en gemak, blijkt voedsel voor het vuur van Gods oordeel te zijn. Niets blijft daarbij verborgen, niets zal voor dat vuur onvindbaar zijn. Alle slechte werken en alle kwade dingen “zullen gevonden worden” (vgl. Jh 3:19-20). Alle dingen waarop het vlees zijn verwachtingen heeft gebouwd, zullen voor altijd verdwijnen.

2Pt 3:11. Als je dit zo leest en de inhoud tot je laat doordringen, zal het je aanzetten tot een “heilige wandel en Godsvrucht”, dat is een Godvruchtig leven. Wat Petrus zojuist heeft geschilderd, kan niet anders dan een verlangen opwekken om nu al zo te leven, dat de zonde op geen enkel onderdeel van je leven vat heeft. Het is trouwens geen verzoek, maar zo behoor jij, die belijdt dat je een kind van God bent, te zijn.

Als alles vergaat – en dat doet het! –, waar leef je dan voor? Een heilige wandel is een wandel afgezonderd van de wereld. Godsvrucht betekent dat je in je leven op Gods eer gericht bent. Zeker, er zijn veel dingen in het leven die leuk zijn om te doen of te hebben. De wereld weet niet beter en kan niet anders doen dan daarnaar te jagen. Hoe jouw opstelling daarin is, wordt bepaald door je kijk op de toekomst. Is die zoals die door Petrus hier wordt voorgesteld? Is het realiteit voor jou dat de dag van de Heer voor de deur staat (Jk 5:8-9)? Het antwoord daarop geef je niet met je mond, maar door je manier van leven.

2Pt 3:12. Jouw leven op aarde en de dingen op aarde zijn tijdelijk. De dingen op aarde verdwijnen, maar jouw leven mag in het perspectief staan van “de komst van de dag van God”. Op de dag van God is er niets anders te zien dan God en alles wat van Hem is (1Ko 15:28). Je mag die dag verwachten. Je heilige wandel en je Godvruchtige leven zullen de tegenstand en vijandschap van de wereld oproepen. Dat kan je verlangen naar de dag van God alleen maar groter maken. Je mag je naar die dag uitstrekken, hem verwachten.

Petrus spreekt zelfs over het ‘verhaasten’ van die dag. Wat daar precies mee wordt bedoeld, is me niet helemaal duidelijk, maar ik heb er wel een paar gedachten over. Het kan zijn dat door die dag intens te verwachten, hij ook sneller zal aanbreken. Hoe meer je leeft in verbinding met God en Zijn wil doet, des te sneller gaat de tijd en dus zal die dag ook eerder voor je aanbreken. Het kan ook zijn dat door jouw getuigenis mensen tot bekering komen, waardoor de laatste spoedig aan de gemeente wordt toegevoegd. Als de gemeente compleet is, komt de Heer Jezus en begint de vervulling van alles waarover Petrus heeft gesproken.

Op zichzelf genomen ligt het moment van het aanbreken van de dag van God vast in Gods plan (Mt 24:36). In Zijn soevereiniteit heeft God echter ook het leven van de Zijnen een plaats in Zijn plannen gegeven. Het is hetzelfde als met het gebed. Je zou kunnen zeggen dat bidden geen zin heeft, want alles gaat toch zoals God het heeft bepaald. Toch lees je meerdere keren dat God Zich laat verbidden. God geeft het gebed van de Zijnen een plaats in Zijn plannen. Op dezelfde wijze kun je, denk ik, meewerken aan het verhaasten van de dag van God door je manier van leven.

God zal Zelf die dag laten aanbreken door het in vuur zetten van de hemelen en het brandend laten wegsmelten van de elementen. Toch zie jij niet uit naar het eindoordeel, maar naar de dag van God. Het oordeel moet noodzakelijk plaatsvinden, opdat de dag van God kan komen.

2Pt 3:13. Waar jij wel naar uitziet en wat jij verwacht, is de vervulling van de belofte dat er “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” zullen zijn. Dat is het ogenblik dat de zonde van de wereld wordt weggenomen (Jh 1:29). Alles wat aan de zonde herinnert, is dan weggedaan. Er is geen enkele herinnering meer aan. Alles is compleet nieuw gemaakt (Op 21:1-5). Dan “woont” de “gerechtigheid” er. Dat betekent dat de gerechtigheid tot rust is gekomen, want er is niets meer waartegen het recht moet worden gehandhaafd.

Ook in het vrederijk zijn er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Js 65:17-18). Dan zal de vloek van de schepping zijn weggedaan die daar door de zonde van de mens op is komen te liggen (Rm 8:19-22). “Het gelaat van de aardbodem” is vernieuwd (Ps 104:30). Overal is vrede, want de Vredevorst regeert (Js 9:5-6). Veel profetieën spreken erover (Js 11:6-10; Js 35:1-10). Toch is het nog niet de volmaakte toestand. Er kan nog gezondigd worden, wat dan direct met de dood zal worden bestraft (Js 65:20; Ps 101:8). De Heer Jezus regeert en de gerechtigheid heerst.

2Pt 3:14. Als je zo uitziet naar het nieuwe, zal het verlangen aanwezig zijn om je met ijver in te zetten om de Heer te ontmoeten in een toestand die naar Zijn hart is. “Onbesmet” wil zeggen dat niets van het oude leven, je leven in de zonde, meer bij je te zien is. Het gaat erom dat je geen oude, zondige gewoonten meer handhaaft. “Onberispelijk” wil zeggen dat anderen niets meer op je kunnen aanmerken. Kort gezegd komt het erop neer dat de Heer Jezus in je leven te zien is. Hij was en is de volmaakt Onbesmette en Onberispelijke.

Je inzet om zo de Heer te ontmoeten zal je innerlijk vrede geven. Ook zal de Heer je dan niet aantreffen terwijl je met anderen aan het ruzie maken bent. Je zult, voor zover het van jou afhangt, vrede houden met alle mensen (Rm 12:18).

2Pt 3:15. “De lankmoedigheid [of: het geduld] van onze Heer” is geen traagheid of vergeetachtigheid. Hij komt echt terug. Je hoeft niet te denken dat Hij je vergeet als Hij je lang laat wachten op Zijn komst. Houd Zijn geduld “voor behoudenis”. Je mag eraan denken dat zolang Zijn komst uitblijft, Hij zoekt naar het behoud van zondaren (1Pt 3:20). Als Hij komt om je te halen, is de genadetijd definitief voorbij.

Voor een onderstreping van zijn onderwijs doet Petrus een beroep op “onze geliefde broeder Paulus”. Het is mooi om te zien dat Petrus zo over Paulus schrijft. Je weet misschien nog wel dat Petrus een keer openlijk door Paulus is vermaand (Gl 2:11-14). Dat heeft, zo blijkt hier, bij Petrus geen wrok of bittere gevoelens tegen Paulus doen ontstaan. Paulus was een wijs vermaner en Petrus had een luisterend oor (Sp 25:12; Sp 15:31).

Petrus herinnert zijn lezers eraan dat Paulus hun ook over lankmoedigheid heeft geschreven. Mogelijk bedoelt hij de brief aan de Hebreeën. Ook in andere brieven heeft Paulus erover geschreven. Dat heeft hij gedaan, zegt Petrus, “naar de hem gegeven wijsheid”. Hij erkent de dienst van Paulus ten volle als een dienst die hij van de Heer heeft gekregen. Het is belangrijk dat jij ook elke dienst erkent die de Heer aan een ander geeft en dat je in het verrichten van die dienst ook de wijsheid van de Heer ziet.

2Pt 3:16. Petrus stelt ook vast dat “alle brieven” van Paulus “waarin hij over deze dingen spreekt” deel uitmaken van de Heilige Schrift. Door te zeggen “zoals ook de overige Schriften” – dat zullen de Schriften van het Oude Testament zijn – stelt hij die brieven daarmee op één lijn.

Niet alles wat Paulus heeft geschreven, is gemakkelijk te begrijpen. Zelfs Petrus had moeite met enkele dingen. Wat moeilijk is, is daarom niet onwaar. Het mag ook nooit tot geringschatting van het Woord van God voeren. Nog minder mag het voeren tot het “verdraaien” ervan. Toch gebeurt dat en wel door “de onwetenden en onstandvastigen”. Een ‘onwetende’ is iemand die niet heeft geleerd omdat hij zich aanmatigt alles al te weten. Wie op zichzelf vertrouwt, is dom. Hij is ook ‘onstandvastig’. Zo iemand heeft geen enkel houvast en zwalkt door het leven. Hij is daarbij ook gevaarlijk, want hij kan goed praten en doen alsof hij alles weet. Zulke mensen zullen proberen vat op je te krijgen.

2Pt 3:17. Je bent gewaarschuwd. Je weet alles “van tevoren”. ‘Wees op je hoede’, waak over jezelf en over wat je in Christus bent geworden en hebt gekregen. Als je niet vaststaat, is het gevaar groot dat je wordt “meegesleept”. “De zedelozen” dwalen omdat ze geen rekening houden met God en Zijn Woord. Laat je niet met hen in. Ga niet met je zorgen en nood naar hen toe. Ze zullen je alleen maar meeslepen in hun verdorven kijk op de dingen met als gevolg dat je je “eigen standvastigheid” kwijtraakt. Je zult met hen gaan zwalken en in het verderf eindigen, als je niet door Gods genade alsnog terugkeert naar Hem.

2Pt 3:18. Om daarvoor bewaard te blijven moet je geestelijk opgroeien. ‘Opgroeien’ betekent volwassen en sterk worden. Je moet opgroeien “in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus”. Het gaat erom dat je je steeds meer van de “genade” van de Heer Jezus bewust wordt, die steeds beter gaat begrijpen en er steeds meer in gaat leven. Denk er vaak aan dat Hij je Heer en Heiland is en hóe Hij dat geworden is. Lees daarvoor Gods Woord. Door het lezen in Gods Woord leer je Hem ook steeds beter kennen, want ook bij het opgroeien in “kennis” gaat het om Hem, “onze Heer en Heiland Jezus Christus”.

Hem komt alle heerlijkheid toe, “nu”, op aarde in je leven van lijden, en straks, in “[de] dag van [de] eeuwigheid”, dat is als de eeuwige volmaaktheid is aangebroken.

Lees nog eens 2 Petrus 3:10-18.

Verwerking: Hoe beijver jij je om onbesmet en onberispelijk te worden gevonden als de Heer komt?

Copyright information for DutKingComments