2 Samuel 1:1-12

Inleiding

De geschiedenis van David die in 1 Samuel is begonnen, loopt in dit boek door. Toch is het ook een nieuw begin. Het eerste boek is geëindigd met de dood van Saul, de koning naar het hart van de mens. In dit boek gaat het om David. Om hem gaat het ook al vanaf 1 Samuel 16. Daar wordt hij de verworpen koning. Nu gaat het om hem als de gekroonde koning.

Het boek 2 Samuel beschrijft de geschiedenis van het koninkrijk van David naar de hoofdmomenten van zijn ontwikkeling. We vinden hierin:

1. Het begin van de heerschappij van David als koning van Juda in Hebron, terwijl de andere stammen van Israël nog het huis van Saul aanhangen (2 Samuel 1-4).

2. Zijn verheffing tot koning over heel Israël en de zegenrijke vestiging van zijn koningschap (2 Samuel 5-9).

3. De tijd van de vernedering van zijn koningschap als gevolg van zijn overspel (2 Samuel 10-20).

4. Het einde van zijn regering (2 Samuel 21-24).

In 1 Kronieken 11-29 vinden we dezelfde geschiedenis beschreven met ook aanvullingen daarop, maar dan meer gezien vanuit het aspect van de ontwikkeling van het oudtestamentische Godsrijk. We zien daar een uitvoerige beschrijving van de inspanningen van David voor de opzet en regeling van de openbare dienst aan God en de organisatie en bevestiging van zijn rijk en het bestuur daarvan.

Bericht over Saul en Jonathan

David bevindt zich hier nog in het machtsgebied van de Filistijnen. Hij is twee dagen terug in Ziklag, nadat hij door de Filistijnse vorsten, behalve door Achis, als een gevaar voor de strijd tegen Israël is weggestuurd. God heeft dat gebruikt om hem uit zijn valse positie te bevrijden. Hij zal gespannen zijn geweest over de afloop van de strijd waaraan hij niet heeft mogen deelnemen. Saul heeft niet geduldig kunnen wachten, David wel. Hij weet dat alles in de hand van de HEERE is. Als God werkt, kan hij rustig zijn. Hij stuurt ook geen spion om te weten te komen hoe de strijd verloopt.

Op de derde dag van zijn verblijf in Ziklag komt er bericht van de strijd. Een Amalekiet brengt hem de tijding dat Saul en Jonathan omgekomen zijn. De man komt werkelijk uit de strijd. Hij doet niet alsof. David onderwerpt de brenger van de tijding aan een verhoor over de toedracht. Hij wil zekerheid hebben. Hier weet David nog niet dat de man die hem dit bericht brengt, een Amalekiet is. Hij lijkt noch in dienst van Israël noch in die van de Filistijnen te zijn geweest, maar een zelfstandig opererende rover.

David stelt meerdere vragen. Daardoor ontdekt hij het ware karakter van de man en wordt hij ervoor bewaard het koningschap voortijdig en uit verkeerde handen te aanvaarden.

De Heer Jezus is in alles onze Meester, ook in het stellen van vragen. Hij hoefde de mensen die bij Hem kwamen geen vragen te stellen om erachter te komen wat iemands motieven waren, “want Hij wist Zelf wat in de mens was” (Jh 2:25). De vragen die Hij stelde, waren bedoeld om de mens aan zichzelf te ontdekken en hem op die manier tot bekering te brengen. Ook legde Hij door Zijn vragen Zijn vraagstellers het zwijgen op.

Op de vraag van David naar de dood van Saul vertelt de Amalekiet dat hij Saul op diens verzoek heeft gedood. Om zijn daad goed te praten spreekt hij erover dat Saul anders toch ook wel omgekomen zou zijn. In 1 Samuel 31 lezen we hoe het werkelijk is gegaan (1Sm 31:4-5). Deze Amalekiet denkt David blij te maken door hem te vertellen dat zijn grote vijand dood is en dat hij daar persoonlijk voor heeft gezorgd. Maar hij kent het hart van David niet. Hij heeft totaal anders gehandeld dan David steeds heeft gedaan.

De man stelt het zo voor, alsof hij Saul een dienst heeft bewezen door hem te doden en daarmee tegelijk ook David een dienst heeft bewezen. Als bewijs dat zijn verhaal waar is, heeft hij enkele sieraden meegenomen. Tragisch genoeg heeft Saul het koningschap verloren door de koning van de Amalekieten te sparen. Nu is hem zijn koninklijke waardigheid door een Amalekiet afgenomen. De Amalekiet biedt die aan David aan. Het is alsof deze man David het koninkrijk aanbiedt.

Als David dit had aangenomen, had hij zijn koningschap uit de hand van een Amalekiet aangenomen. Amalek is een beeld van het vlees, dat door de satan wordt gebruikt om tegen God te strijden. Het aanvaarden van de diadeem betekent het aanvaarden van het koningschap. David wil het koningschap echter alleen aanvaarden uit de hand van de HEERE, zijn God.

De reactie van David op het bericht

De man die kan wachten, is de man die voorzichtig is. De kroon is binnen handbereik, maar de brenger ervan is niet door God gezonden. De gretigheid waarmee hij de kroon aanbiedt, is niet in overeenstemming met de geest van David. Nog voordat zijn zoon Salomo het in Spreuken heeft opgeschreven, toont David de waarheid van de spreuk: “Verblijd u niet als uw vijand valt, en laat uw hart zich niet verheugen als hij struikelt” (Sp 24:17). Godvrezende mensen hebben verdriet als zondaars onheil treft, hoezeer het oordeel dat de zondaars treft, ook verdiend kan zijn.

De geest van genade in David is ook de geest van onderscheiding. David ziet in de benadering van de Amalekiet het naderen van de duivel, de vijand van de zielen. Hij laat zich niet misleiden door de aarde op het hoofd van de man en zijn gescheurde kleren en het eerbetoon dat deze hem geeft.

David is hier een voorbeeld van de Heer Jezus. De duivel is op de Heer afgekomen met het aanbod dat hij Hem alle koninkrijken van de aarde wil geven. Het enige wat de Heer moet doen, is neerknielen voor de duivel en hem aanbidden. Dan zal Hij zonder te lijden alle koninkrijken in bezit krijgen. De Heer laat Zich echter in alles alleen leiden door de wil van Zijn God.

Hij wijst de duivel terug met een woord uit de Schrift: “Er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’” (Mt 4:8-10). Hij wil het koningschap alleen aannemen uit de hand van Zijn God en op de manier die Hij daarvoor heeft aangegeven: via het kruis. Hij wacht op het moment dat God tegen Hem zegt: “Eis van Mij en Ik zal [U] de heidenvolken [als] Uw eigendom geven, de einden der aarde [als] Uw bezit” (Ps 2:8).

David verheugt zich niet over de dood van Saul. Integendeel, hij is er intens verdrietig over. Ook “al de mannen” die bij David zijn, reageren net als hij. Ze hebben zijn karakter overgenomen, ze zijn door hem gevormd. David en zijn mannen huilen niet alleen over Saul en Jonathan, maar ook over het volk van de HEERE en het huis van Israël.

Saul was en is – want ook nu spreekt David nog zo over hem – voor David steeds “de gezalfde van de HEERE”. Zelf heeft David Saul nooit durven en willen doden omdat hij Saul altijd als de gezalfde van de HEERE heeft gezien. Er is bij hem respect voor Saul. Dat respect is bij deze man niet aanwezig. Wat deze man heeft gedaan, is tegen de wil van de HEERE. In plaats van het koningschap uit de hand van de Amalekiet aan te nemen doodt David deze vijand. Hij wil het koningschap alleen uit de hand van de HEERE nemen.

Voor deze daad ontvangt de man de enige ‘beloning’ die daarvoor geldt: de dood. Hij kende het hart van David niet door te denken dat hij hem blij zou maken met een dergelijke boodschap en daad. Misschien zijn wij ook wel eens zo bezig, dat wij denken de Heer blij te maken, terwijl wij ons hebben vergrepen aan iemand die door Hem is aangesteld, al wijkt die persoon nog zo af. Zich vergrijpen moeten we dan in overdrachtelijke zin zien. We kunnen ons aan iemand vergrijpen door hem steeds in een kwaad daglicht te stellen. Dat praat de afwijking niet goed, maar er zijn gevallen dat we zo iemand aan de Heer moeten overlaten.

Copyright information for DutKingComments