2 Samuel 1:21

Het klaaglied

Het lied kan in drie delen of coupletten worden verdeeld. Elk deel begint met de woorden “hoe zijn de helden gevallen” (2Sm 1:19; 25; 27). De drie delen nemen in kracht en omvang af. Het eerste deel bestaat uit de 2Sm 1:19-24, het tweede deel uit de 2Sm 1:25-26 en het derde deel uit 2Sm 1:27. Het eerste deel gaat over alles wat tot lof van de gevallen helden te zeggen is. We horen de diepe smart over hun dood, de prijs voor hun dapperheid, hun onscheidbare liefde en de te waarderen regeringskwaliteiten van Saul. Het tweede deel bezingt de vriendschap van David met Jonathan. Het derde deel bevat slechts een laatste zucht, waarmee het klaaglied verstomt.

David bezingt wat Saul is geweest, niet wat hij niet is geweest. Saul is een sieraad geweest voor Israël (2Sm 1:19). David hemelt hem niet op, maar gedenkt het goede dat hij heeft gedaan (1Sm 14:48), terwijl hij voorbijgaat aan het verkeerde dat Saul heeft gedaan.

David wil niet dat het droevige bericht van hun dood bekend wordt bij de vijanden van Israël, opdat die zich niet zullen verheugen (2Sm 1:20). Zulke vreugde zou de smart vermeerderen over het verlies dat Israël heeft geleden. Er worden twee Filistijnse steden genoemd: het nabijgelegen Gath en het ver weg bij de zee gelegen Askelon. Dat het gaat over de vreugde van de Filistijnse vrouwen, komt door de gewoonte dat de vrouwen de overwinning van hun volk vieren door zingen en dansen (vgl. 1Sm 18:7). Dat mag niet gebeuren bij de vijand over de val van Saul.

Wij kunnen hieruit leren dat we moeten oppassen hoe we spreken over onze broeders die in handen van ’de Filistijnen’, dat zijn voor ons de naamchristenen, gevallen zijn. Als we over zulke broeders kwaadspreken, zal dat de vreugde van de Filistijnen vergroten. Een voorbeeld van hun vreugde zien we in de geschiedenis van Simson, die levend in handen van de Filistijnen is gevallen (Ri 16:23).

David roept zelfs de natuur op mee te treuren in deze voor Israël zo droevige gebeurtenis (2Sm 1:21). Hij wenst dat God Zijn zegen onthoudt aan de bergen waarop de helden zijn gevallen, zodat zij tot een gedurig gedenkteken zijn van wat hier is gebeurd. Wat een diep respect spreekt hieruit voor de gezalfde van de HEERE. Er is geen ruimte voor bitterheid en rancune.

Als Saul en Jonathan streden, was dat altijd met resultaat (2Sm 1:22). De beide wapens zijn poëtisch zo verdeeld, dat Jonathan de boog heeft en Saul het zwaard. Jonathan heeft zijn boog aan David gegeven na diens overwinning op Goliath (1Sm 18:4). We weten niet of Jonathan de boog heeft teruggekregen van David of dat hij een andere boog heeft gebruikt in de strijd, maar David zal ongetwijfeld hebben teruggedacht aan die bijzondere gebeurtenis. Wellicht is dat de reden dat het nageslacht van Juda, de Davidsstam, de boog moet leren. Het houdt in dat er moet worden geleerd om Hem Die meer is dan David lief te hebben en alles aan Hem toe te wijden.

De boog laat het treffen van een doel op afstand zien, hetzij in een aanvallende, hetzij in een verdedigende strijd. In elk geval veronderstelt een boog strijd en gevaar. In het overgeven van zijn boog door Jonathan aan David zien we het effect van Davids strijd tegen en overwinning op Goliath. Daar is geen strijd en geen afstand, maar verbondenheid in liefde.

Saul en Jonathan zijn geliefd geweest. Jonathan is altijd bemind en geliefd geweest; Saul is dat geweest zolang hij met Jonathan is opgetrokken (2Sm 1:23). Jonathan is bij Saul gebleven in zijn leven en zo is het ook in zijn dood. David geeft hun allebei een groot compliment door hun kenmerken toe te schrijven die we ook bij de troon van God vinden. We vinden daar bij het eerste levende wezen dat het “een leeuw gelijk” is en bij het vierde levende wezen dat het “een vliegende arend gelijk” is (Op 4:7). De kracht van de leeuw en de snelheid en beweeglijkheid van de arend (Kl 4:19a) zijn de hoofdeigenschappen van de helden van de oudheid.

Zoals in het leven, zo zijn ook in de dood de twee helden niet gescheiden. In dapperheid en moed waren ze aan elkaar gelijk. Ondanks het verschil in karakter en de verschillende grondinstelling tegenover David heeft Jonathan zijn vader niet verlaten. De beide kwalificaties “bemind en geliefd” gelden wel bovenal voor Jonathan. Toch zijn ze ook op Saul van toepassing als we denken aan zijn eerste regeringsjaren. David denkt bij zijn droefheid over de dood van Saul alleen aan de prijzenswaardige kanten van zijn karakter.

Wat David in dit lied naar voren brengt, spreekt van de waarde die Saul en Jonathan voor Israël hebben gehad (2Sm 1:24). Ze hebben zich voor Israël ingezet en het veiligheid en voorspoed gegeven. Hij spreekt niet over al het leed dat hij persoonlijk van Saul heeft ondervonden, maar over het verlies dat hun dood voor Israël betekent. Als een van de verdiensten van Saul noemt David zijn bijdrage aan de welvaart van de dochters van Israël. Saul verdeelde de buit en maakte zijn volk er rijk en aanzienlijk door. Hij is daarmee een echte Benjaminiet (Gn 49:27).

David besluit zijn klaagzang met een persoonlijk woord over Jonathan (2Sm 1:25-26). De benauwdheid waarover David hier spreekt, is de beklemming en beangstiging van zijn hart door smart en verdriet. Hij voelt zich zozeer met Jonathan verbonden, dat hij het verlies van zijn grote vriend als een benauwdheid ervaart. Dit zijn gevoelens die we alleen kunnen begrijpen als we een dergelijke vriendschap kennen en daaraan een einde komt omdat onze vriend overlijdt.

David geeft uiting aan een grote persoonlijke smart vanwege het verlies van iemand die hem meer dan iemand anders op aarde dierbaar was. De vergelijking met de liefde van vrouwen is om de diepste verbondenheid in hun liefde als vrienden daarmee tot uitdrukking te brengen. Het getuigt van een verdorven geest hierbij te denken aan homoseksuele liefde. Het gaat om een natuurlijke liefde die anders is dan de liefde voor een vrouw. Het gaat om de overgave van de liefde en de zelfverloochening die bij Jonathan aanwezig waren. Het gaat om het delen van dingen die een vrouw niet heeft. Het is een unieke verbinding.

Dat Jonathan bij Saul gebleven is, daaraan gaat David voorbij. Hij denkt alleen aan het goede. Dat geeft tegelijk aan dat God ons ook wil leren om verdriet te hebben over het verlies van mannen die van grote betekenis voor Zijn volk zijn geweest. Het verlies van Jonathan wordt op een speciale en aandoenlijke wijze door David bezongen. Ook met mensen die niet de weg van de verworpen David – als een beeld van de verworpen Christus – gaan, is een bijzondere band mogelijk. Dit is mogelijk als daar de diepe liefde voor de Heer Jezus is.

De slotwoorden van het klaaglied (2Sm 1:27) zijn een echo van wat hij in de voorgaande verzen tot uiting heeft gebracht. Het is een laatste verzuchting, waarna de stilte van de dood overblijft. Het is ook een stilte om het lied te laten bezinken en innerlijk tot rust te komen. Voor ons is de stilte van de dood verbroken door Hem Die de dood heeft overwonnen door uit de dood op te staan. Hij verschijnt te midden van Zijn broeders om de overwinning over de dood te vieren.

Copyright information for DutKingComments