2 Samuel 10:4

Inleiding

Met dit hoofdstuk begint een nieuwe fase in het leven van David. De voorspoed in alles wat hij heeft ondernomen en het toenemen van de macht van zijn heerschappij, hebben hem in een bepaald opzicht onafhankelijk van de HEERE gemaakt. Het gevoel van ongestoord geluk heeft hem ontvankelijk gemaakt voor slechte begeerten. Daardoor is hij ertoe gekomen zijn ziel te bevlekken met echtbreuk en ook met bloedschuld. Zo valt de man die zo hoog door de HEERE zijn God is verheven diep in de zonde. Dit gebeurt tijdens de oorlog tegen de Ammonieten en Syriërs als na de onderwerping van de Syriërs Joab met het leger de hoofdstad van de Ammonieten belegert en David in Jeruzalem blijft (2Sm 11:1).

Vanwege de tweevoudige zonde – de echtbreuk met Bathseba en het vermoorden van haar man Uria – kondigt de HEERE de hooggeplaatste zondaar de straf aan. Die straf is dat het zwaard niet van zijn huis zal wijken en dat zijn vrouwen in het openbaar beslapen zullen worden (2Sm 12:11).

Ondanks het oprechte berouw en de belijdenis van David van zijn zonde, sterft de vrucht van de zonde, het uit Bathseba geboren kind. Maar dat niet alleen. Ook de aangekondigde oordelen over zijn huis worden voltrokken. Dat gebeurt, doordat zijn eerstgeboren zoon Amnon zijn halfzuster Tamar verkracht, waarvoor haar broer Absalom Amnon vermoordt (2 Samuel 13). Absalom vlucht daarop naar zijn schoonvader in Gesur. Als Absalom weer in genade door zijn vader, koning David, is aangenomen (2 Samuel 14), komt hij tegen David in opstand. Daardoor verspeelt David bijna zijn troon en zijn leven (2 Samuel 15-17:23).

Na de ondergang van Absalom (2 Samuel 17:24-19:1) en de terugkeer van David naar de troon (2 Samuel 19:2-40) is er nog de opstand van de Benjaminiet Seba. Deze opstand wordt pas overwonnen nadat deze opstandeling in Abel-Beth-Maächa is gedood (2 Samuel 19:41-20:26).

De mannen David te schande gemaakt

Het woord “daarna” betekent dat de geschiedenis die volgt, plaatsvindt na het verhaal van het vorige hoofdstuk. Er is een verband tussen de beide hoofdstukken en dat is de goedertierenheid. Na de goedertierenheid van het vorige hoofdstuk aan het overblijfsel van Israël –in het beeld van Mefiboseth – wil David ook goedertierenheid bewijzen aan de volken – in het beeld van Hanun. Het gaat om de zoon van Nahas die door Saul is bestreden (1Sm 11:1-11). Deze Nahas heeft David goedertierenheid bewezen, mogelijk omdat David door Saul werd nagezeten.

David wil de goedertierenheid die hem door Nahas is bewezen, beantwoorden met het bewijzen van goedertierenheid aan zijn zoon Hanun. De aanleiding daarvoor is de dood van Nahas. David vergeet de aan hem bewezen goedertierenheid niet. Zo vergeet ook de Heer Jezus niets van wat aan Hem is gedaan door hen die overigens geen verbinding met Hem hebben. Hij geeft hun een boodschap van genade. De vraag is wat men met het aanbod van de genade doet. Velen wijzen de genade af, zoals ook Hanun dat doet met de goedertierenheid die David hem wil bewijzen. Zij die de genade afwijzen, zullen geoordeeld worden, zoals ook Hanun geoordeeld wordt.

Hanun heeft raadgevers die hem zeggen dat hij David niet moet vertrouwen. Hanun luistert naar hen. Zo gebeurt het vaak dat mensen het evangelie afwijzen omdat anderen het evangelie verdacht maken door het voor te stellen als geldklopperij of om zieltjes te winnen. De goedheid van David wordt niet herkend. Hun antwoord op de genade is een verachtelijke behandeling van de boodschappers van de genade. Hoe totaal anders is deze reactie dan de reactie van Mefiboseth die we in het vorige hoofdstuk zien.

Wat David doet, wordt uitgelegd als huichelarij. Er is achterdocht dat zijn ware bedoelingen niet van vredelievende aard zijn, maar dat hij door een gespeelde deelneming probeert de Ammonieten aan zich te onderwerpen. Hanun geeft er blijk van dat hij David niet kent. Zo zijn er veel mensen in de wereld die de Heer Jezus niet kennen. Als je met hen over de liefde van God en de Heer Jezus spreekt, moeten ze daar niets van weten. Ze staan Hem niet toe in hun leven te komen. Ze zien Hem als een indringer, Die niet het goede, maar het kwade met hen voor heeft.

Wie van zijn Heer getuigt, kan dezelfde behandeling overkomen als de boodschappers van David. De boodschappers van David worden smadelijk behandeld en weggestuurd. Hanun scheert de baard van de mannen van David half af, dat wil zeggen dat hij de baard aan één kant wegscheert. Dit is een van de ergste bespottingen voor een man in een oosters land (vgl. Js 15:2b; Js 20:4). Voor zo iemand is de baard een van de grootste versieringen. Deze beschimping wordt nog vergroot door het afsnijden van hun kleren die hun hele lichaam bedekken, waardoor de onderste helft van hun lichaam wordt ontbloot.

Door deze beschimpingen werpt Hanun ook smaad op de persoon van hun heer, koning David. Wie de dienaar afwijst, wijst de Heer af. Wie de dienaar beledigt, beledigt de Heer. Hij voelt de smaad die de Zijnen wordt aangedaan als Zijn eigen smaad en neemt het voor hen op.

David hoort van de vernedering en laat zijn boodschappers zeggen dat ze tijd moeten nemen voor herstel.

Copyright information for DutKingComments