‏ 2 Samuel 6:6-7

De dood van Uzza

Wat een feest had moeten worden, eindigt in een ramp. David heeft alles met de beste bedoelingen geregeld, maar dat voorkomt niet dat er een ongeluk met de ark gebeurt. Uzza wil voorkomen dat de ark valt en doet dat door zijn hand naar de ark uit te strekken om hem tegen te houden. Deze goedbedoelde handeling wordt echter door God met de dood bestraft.

God wil niet dat wij met onze handen Zijn dienst ondersteunen. Zijn Goddelijke heerlijkheid, waarvan de ark het symbool is, kan niet worden aangeraakt door onze handen. Die aanraking heeft namelijk slechts een bezoedeling van de ark tot gevolg. God waakt over Zijn eer. De ark is een beeld van de Heer Jezus. God wil dat wij Hem met respect behandelen, met Hem omgaan zoals Hij aangeeft. Hij is het centrum van de ware dienst aan God.

Nooit zal God toestaan dat wij, mensen, de dienst aan Hem regelen naar onze eigen gedachten. Als wij die dienst zelf gaan invullen, loopt het zeker verkeerd af. Alleen als wij Hem echt de leiding in ons leven en ons samenkomen geven, zal het goed gaan.

Als het bijvoorbeeld gaat om aanbidding, zegt de Heer Jezus dat de Vader aanbidders zoekt. Tegelijk geeft Hij aan hoe God aanbeden moet worden (Jh 4:23-24). Dat doet Hij niet door middel van regels die mensen met de beste bedoelingen voorschrijven. God heeft Zijn Woord en Zijn Geest gegeven. In Zijn Woord kunnen we lezen hoe we Hem in geest en waarheid kunnen aanbidden. Waar gehoorzaamheid aan Zijn Woord onder de leiding van Zijn Geest wordt gevonden, kan een dienst plaatsvinden die tot Zijn eer is.

De runderen die de wagen trekken waarop de ark staat, zijn niet beter dan de schouders van priesters. Ze struikelen. God heeft bij de Filistijnen de koeien geleid (1Sm 6:7; 12). Dat heeft Hij gedaan omdat de Filistijnen niet beter weten. Gods volk moet echter beter weten. Wat God bij de Filistijnen tot op zekere hoogte verdraagt, verdraagt Hij niet bij de Zijnen. Uzza probeert de ark te redden voor een val en vergeet Gods voorschrift om de ark niet aan te raken. God straft zwaar!

Hier doet zich in beeld het geval voor dat er niet genoeg afstand tussen de Heer Jezus en ons bewaard wordt. Gepaste eerbied wordt door vertrouwelijke omgang niet weggenomen. Hoewel Uzza niet in de ark kijkt, doet hij toch iets dat spreekt van een aantasten van de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dan moet God ingrijpen.

David is niet alleen verdrietig, maar ook boos, en zelfs opstandig. Hij denkt dat hij zo goed bezig is en nu wordt hij zo gestraft! De ramp treft nu niet de Filistijnen (1Sm 5:6), maar David. David moet echter leren dat niet God, maar hijzelf de oorzaak van deze ramp is. Het is wel vaker zo, dat we God de schuld geven van gebeurtenissen die we zelf hebben veroorzaakt.

Het gebrek aan gehoorzaamheid van David aan wat God gezegd heeft, kost een ander, Uzza, het leven. Zo kan onze ongehoorzaamheid kwalijke gevolgen voor anderen hebben. Dat pleit Uzza niet vrij. Ook hij was verantwoordelijk de wil van God te kennen. Zijn goedbedoelde poging de ark te redden was in strijd met Gods Woord en God moet dat straffen. God kan niets van Zijn heiligheid prijsgeven.

Copyright information for DutKingComments