2 Samuel 7:1-5

Inleiding

Nadat de ark naar Sion is gebracht, komt het in Davids hart op om een huis voor de HEERE te bouwen als rustplaats voor de ark. We zien hier het hart van God en het hart van David. David wil voor God een huis bouwen. Hij heeft de ark op Sion gebracht en daarvoor wil hij de tempel bouwen. God staat hem dat echter niet toe, maar in plaats daarvan zegt Hij dat Hij voor David een huis zal bouwen.

De tabernakel bevindt zich op dat moment in Gibeon. De ark was eerst in Silo en is nu op de berg Sion. Gibeon is een priesterstad. David denkt niet aan de tabernakel. Hij heeft daar wel een dienst geregeld (1Kr 16:39-40), maar zijn hart is in Sion, evenals het hart van God. Het is niet in zijn hart om de tabernakel ook naar Sion te brengen, maar om voor de HEERE een vaste woning te bouwen.

Verlangen van David voor de ark

David zit als koning in rust in zijn huis. De HEERE heeft hem aan alle kanten rust gegeven, alle vijanden zijn overwonnen. Dan komt het verlangen in zijn hart om voor de ark van God, dat wil zeggen voor God Zelf, een huis te bouwen (1Kr 28:2). Hij heeft zelf rust gevonden en nu zoekt hij rust voor de ark. Hij wil voor de ark een huis van rust bouwen. De ark is de plaats van rust voor de voeten van de HEERE. Dat spreekt van de Heer Jezus in Wie God kan rusten.

Wat we bij David zien, gebeurt ook vandaag in de levens van mensen die tot bekering komen. Als God iemand wijst op de Heer Jezus als het rustpunt voor zijn zonden, vindt zo iemand bij Hem die rust. Vervolgens zal zo iemand gaan nadenken over de woning van God, dat is nu de gemeente. De gemeente is een plaats van rust waar de Heer Jezus rust vindt, waar Hij mensen vindt voor wie Hij alles is. We kunnen het ook wat algemener toepassen. Als God in Zijn goedheid zoveel voor ons gedaan heeft, dan moet dat ons tot nadenken brengen over wat wij voor Hem en Zijn eer kunnen doen.

David deelt zijn plan aan Nathan mee. Die is meteen enthousiast. Hij bevestigt het voornemen van David. De wens van David is zo mooi! Die kan toch niet anders dan naar Gods gedachten zijn?

Het antwoord van de HEERE

Het voornemen van David is echter niet in overeenstemming met Gods wil. Nathan blijkt te snel een gunstig advies te hebben gegeven. Dat kan ons ook overkomen. Iets spreekt ons aan, dat willen we voor de Heer doen. We spreken erover met een geestelijk gezinde broeder die ons ook nog stimuleert. Toch kan dan nog blijken dat wat wij voor de Heer willen doen niet onze taak is.

Nathan heeft niet in opdracht van de HEERE gesproken en daarom niet namens Hem toestemming gegeven aan David voor de uitvoering van zijn plan. De HEERE corrigeert Zijn profeet in diezelfde nacht. Hij doet dat op bijzonder lieflijke wijze. Hij verwijt hem niets, maar deelt hem Zijn gedachten mee. Hij wijst Nathan erop dat Hij altijd bij Zijn volk geweest is op een manier dat Hij Zich bij Zijn volk aanpaste. Dat komt extra mooi tot uiting doordat de HEERE hier spreekt over “al de Israëlieten”. Dat brengt Hem nog dichter bij elk lid van Zijn volk. Hij spreekt maar niet over een volk als geheel, maar ziet dat volk in iedere persoon die er deel van uitmaakt.

Hij heeft in de tijd vóór David nooit tegen een van de leidslieden van Zijn volk – Mozes, Aäron, Jozua, de richters – iets gezegd over het bouwen van een huis. Hij wilde geen plaats van rust, zolang het volk niet in de rust was ingegaan.

Copyright information for DutKingComments