2 Thessalonians 2:3-8

Herkennen van de dag van de Heer

Zoals in de inleiding al is gezegd, ligt in deze tweede brief de nadruk op correctie. Dat is nodig omdat de vijand probeert het leven van de gelovigen te verlammen. Daarvoor maakt hij gebruik van dwaalleringen. Voor de introductie van die dwaalleringen wil hij door vervolgingen en verdrukkingen het juiste klimaat scheppen.

De verdrukkingen heb je gezien in 2 Thessalonicenzen 1. Paulus heeft duidelijk gemaakt hoe je die moet zien en hij heeft de gelovigen bemoedigd met zijn onderwijs daarover. De dwalingen krijg je in dit hoofdstuk voor de aandacht, hoe de verleider en misleider met een valse boodschap de gelovigen wil bedriegen over de toekomst. Paulus maakt duidelijk hoe je die moet zien. Overigens zie je in de beide hoofdstukken de twee verschijningsvormen van de vijand: in 2 Thessalonicenzen 1 ‘de brullende leeuw’ (1Pt 5:8) en in 2 Thessalonicenzen 2 ‘de engel van het licht’ (2Ko 11:14).

De dwaallering bestaat uit de list van de vijand om de Thessalonicenzen wijs te maken dat de dag van de Heer al aangebroken is. De vijand heeft zelfs het gerucht laten verbreiden dat Paulus dat zelf ook gelooft en leert. Nu moet je zien hoe Paulus deze dwaling gaat bestrijden en ontkrachten door daar tegenover de waarheid te plaatsen.

2Th 2:1. Hij vaardigt geen bevel uit. Nog minder begint hij hun zware verwijten te maken dat ze zo dom zijn om de vijand opening te geven voor zijn dwalingen. Nee, hij begint met hun iets te “vragen”. Daarmee wil hij hen ertoe brengen na te denken over wat hij gaat zeggen en wat het hoofdthema van zijn brief zal zijn. Vervolgens gaat hij in hun midden staan, en niet boven hen, door hen weer met het vertrouwde en vertrouwelijke “broeders” aan te spreken.

Zijn uitgangspunt voor het weerleggen van de dwaling en het voorstellen van de waarheid is de komst van de Heer Jezus voor de Zijnen. Dat bedoelt hij met “in verband met”. Hij zegt daarmee: ‘Om jullie duidelijk te maken hoe het zit met de dag van de Heer, wil ik jullie nog even herinneren aan de opname van de gelovigen.’ Hij zegt hiermee als het ware tegen hen: ‘Ik heb jullie toch verteld dat de Heer Jezus eerst voor de Zijnen komt en dat wij Hem tegemoet gaan in de lucht om tot Hem bijeenvergaderd te worden (1Th 4:15-17)? Jullie, die bij Hem horen, zijn nog op aarde. Hoe kan de dag van de Heer nu aangebroken zijn, terwijl de gemeente nog op aarde is? De komst van de Heer Jezus voor de Zijnen moet nog steeds plaatsvinden. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.’

2Th 2:2. Laat je niets wijsmaken. Het is de vijand erom te doen om jou, en ieder kind van God, ervan af te houden je zekere en vaste blik te richten op de persoonlijke komst van de Heer Jezus in de lucht om de Zijnen tot Zich te nemen. Hij gebruikt daarvoor allerlei bedriegerijen en trucs. Hij valt je aan in je denken, je verstand, je vermogen om dingen te beoordelen. Je moet je niet zo snel op het verkeerde been laten zetten.

Denk na over wat je hoort of ziet en beoordeel de dingen aan de hand van het Woord van God. Dan zul je niet zo snel geschokt worden door bepaalde gebeurtenissen die door valse leraren worden uitgelegd als Gods handelen. Je zult ook niet zo snel verward en opgewonden raken door hun fraaie verklaringen.

Ze beweren een of andere boodschap door inspiratie te hebben ontvangen. Maar het is onmogelijk dat hier Gods Geest aan het werk is. Gods Geest is altijd in overeenstemming met Gods Woord. Daarom moeten de geesten beproefd worden aan de hand van Gods Woord (1Jh 4:1). Laat je niet overrompelen door hun zogenaamde ‘geestelijke’ contacten. Laat je ook niet inpakken door hun overtuigend klinkende redeneringen. Toets wat ze zeggen aan Gods Woord.

Zelfs al zouden ze met een brief aankomen, een document waarvan ze beweren dat het afkomstig is van een autoriteit op het gebied van godsdienstige vraagstukken, raak er niet door in de war. Het maakt de satan niet uit welk middel hij gebruikt, als het maar effectief is. Als de Thessalonicenzen maar zouden denken dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.

Een verkeerde vertaling is: ‘Alsof de dag van Christus aanstaande ware’ (Statenvertaling). Dat zou geen dwaling betekenen, want die dag is inderdaad aanstaande. Maar de dwaling die ingang tracht te krijgen of al heeft gevonden, is juist dat die dag nu al aangebroken zou zijn. Het bewijs daarvan, zo beweren de misleiders, zijn de vervolgingen die de Thessalonicenzen ondervinden. Die dag gaat immers met verdrukking gepaard? Het lijden dat zij ondergaan, lijkt te bevestigen wat de misleiders beweren. Staat er niet geschreven dat die dag een dag van angst en benauwdheid zal zijn?

2Th 2:3. Er zijn twee argumenten om de dwaling, dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn, te ontzenuwen. Het eerste argument heb je net gekregen: de gelovigen zijn nog niet verenigd met de Heer, want pas daarna komt Hij met hen naar de aarde. Het tweede argument is dat de wetteloze (2Th 2:8) nog niet is geopenbaard en daarom kan het oordeel nog niet worden uitgeoefend.

Dit tweede argument gaat Paulus uitwerken. Als je dat gaat begrijpen en vasthoudt, zal de vijand je hierover op geen enkele manier meer in de war kunnen brengen. Het eerste waarop Paulus wijst, is “de afval”, dat is het geestelijk klimaat dat zal heersen nadat de gelovigen zijn opgenomen. ‘De afval’ is de openlijke loochening van iets dat eerst werd beleden. Het gaat hier om de afval van het christendom als de enige godsdienst waarin God Zich als Vader, Zoon en Heilige Geest heeft bekendgemaakt. Het is de radicale ontkenning dat er een Opperwezen bestaat, Iemand Die boven de mens staat, aan Wie de mens zich moet onderwerpen. De afval betekent dat de mens zich het absolute gezag aanmatigt in de wereld en in het heelal.

Om een misverstand te voorkomen is het goed dat je weet dat ‘de afval’ niet de afval van de gelovige, de wedergeboren christen, is. De gelovige kan niet afvallen. De Heer Jezus geeft daarvoor de zekerheid (Jh 10:27-29). Wel kunnen sommigen in de tijd waarin we nu leven, “de latere tijden”, ”van het geloof … afvallen” (1Tm 4:1). Dat betreft dan mensen die ogenschijnlijk Godsvrucht bezitten, maar geen echte, dat wil zeggen wedergeboren, christenen zijn (2Tm 3:5). Dat is niet hetzelfde als de algemene afval van het geheel van wat zich christelijk noemt. Afval is niet het verkillen van de liefde van bepaalde personen, of het invoeren van zondige leringen of activiteiten in de gemeente, maar het volledig opgeven van de waarheid van God. Afval is dat de mens God onttroont en zelf op de troon gaat zitten.

De fase waarin alle christenen zullen afvallen, moet nog komen. De afval treedt pas op als de gemeente is opgenomen en er alleen naamchristenen op aarde zijn overgebleven. Wat dan de christenheid heet, valt in haar geheel af. In het geestelijk klimaat dat er dan zal zijn, zal een persoon naar voren komen die de belichaming is van het verzet tegen God. Deze persoon is de samenballing van alle wetteloosheid. Hij wordt “de mens van de zonde” en “de zoon van het verderf” genoemd.

Over deze mens heeft de zonde absoluut gezag. De zonde heeft onbegrensde en ongeremde beschikking over deze mens. Er is geen enkele verbinding met God of iets wat van God komt. Deze mens heeft zich als een gewillig instrument aan de zonde uitgeleverd, zodat de zonde zich in al zijn afschuwelijkheid in hem kan openbaren.

Een dergelijk mens kan niet anders zijn dan ‘de zoon van het verderf’. Zo is ook Judas door de Heer Jezus genoemd (Jh 17:12). De naam ‘zoon’ geeft het karakter aan. Zo lees je bijvoorbeeld over “een zoon van de vrede” (Lk 10:6) als iemand die gekenmerkt wordt door vrede, die de vrede als het ware als zijn vader heeft en dat karakter vertoont. ‘De zoon van het verderf’ vindt zijn oorsprong in het verderf, zijn handelingen worden gekenmerkt door verderf en zijn einde is in het verderf.

2Th 2:4. Voordat hij echter zijn einde bereikt, zal hij alle geestelijke leiding naar zich toe trekken. De persoon van de antichrist wordt openbaar. Dit is de persoon die in Daniël 11 wordt aangeduid als “die koning” die “zal handelen naar eigen goeddunken” (Dn 11:36). Paulus citeert dat vers hier. Uit dat vers blijkt ook dat de antichrist een Jood is.

In het Nieuwe Testament zie je hem als de afvallige leider van het christendom – hij loochent de Vader en de Zoon – en van het Jodendom – hij loochent dat Jezus de Christus is (1Jh 2:22-23). In Openbaring 13 zie je hem als het beest dat uit de aarde opstijgt (Op 13:11-18). De beschrijving toont verbazend veel overeenkomst met Christus als het Lam. De antichrist bootst Hem na, doet alsof hij de Christus is, maar is in alle opzichten de tegenspeler van Christus.

Als hij aan de macht is, zal hij elke vorm van godsdienst verbieden. Daarmee maakt hij de weg vrij voor een ongekend Godslasterlijk optreden. Hij zal alle Joden en naamchristenen verplichten hem als God te vereren (vgl. Ez 28:2). Hij neemt daartoe plaats in de tempel van God, dat is de tempel in Jeruzalem, het godsdienstig centrum van de Joden. De antichrist zal er ook voor zorgen dat de dictator van het herstelde Romeinse rijk wordt aanbeden. Daarvoor zal hij een beeld van die dictator laten maken en in de tempel neerzetten dat kan worden aanbeden (Op 13:12-15).

Dat hij in de tempel plaatsneemt, bewijst eens te meer dat de antichrist een Jood is. De (afvallige) Joden zouden hem anders nooit als christus of messias accepteren en ook nooit toelaten dat hij bezit zou nemen van de tempel van God. De Heer Jezus heeft van hem gezegd dat hij zal komen in zijn eigen naam en dat de Joden hem zullen aannemen (Jh 5:43).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:1-4.

Verwerking: Welke bewijzen heb je in dit stukje dat de dag van de Heer nog niet is gekomen?

De wetteloze

2Th 2:5. In de voorgaande verzen heeft Paulus niet veel meer gedaan dan de gelovigen in Thessalonika herinneren aan wat hij hun eerder heeft verteld. Dit onderwerp hoort blijkbaar bij de basisuitrusting van iedere gelovige. Hij zal er niet diep op zijn ingegaan, want hij is maar kort bij hen geweest. Toch wijst hij op wat hij toen heeft gezegd en wil daardoor hun geheugen opfrissen.

Het is ook niet zo, dat Paulus dit onderwerp een keer zo tussen neus en lippen heeft genoemd. Je ziet dat in het Nederlands niet, maar hij zegt dat hij het er herhaaldelijk over heeft gehad. Daardoor ligt er een ondertoon van berisping in. Wel vriendelijk, maar toch. Als ze zouden hebben begrepen wat hij had gezegd, waren de moeilijkheden die ze nu hadden met hun omstandigheden er niet geweest. Door de ‘vergeetachtigheid’ van de Thessalonicenzen kunnen wij in elk geval nu ook nut hebben van het onderwijs over de toekomst.

2Th 2:6-7. Dan gaat Paulus verder met zijn onderwijs. Daarbij sluit hij aan op de kennis die hij aanwezig veronderstelt. Ze weten dat de openbaring van de antichrist wordt tegengehouden. Dit tegenhouden gebeurt door een “wat” (2Th 2:6) en een “Hij” (2Th 2:7). Er is ‘iets’ wat tegenhoudt en ‘iemand’, een persoon, die tegenhoudt. De vraag is, waar we bij ‘wat’ en ‘Hij’ aan moeten denken, wat ermee wordt bedoeld. Verschillende uitleggers hebben verschillende oplossingen aangedragen. Ik zal je vertellen welke mij het meest aanspreekt en waarom.

“Wat hem tegenhoudt”, is de gemeente. Paulus heeft verteld dat, zolang de gemeente op aarde is, de dag van de Heer niet aangebroken kan zijn. Hij heeft ook verteld dat, voordat de dag van de Heer aanbreekt, eerst de afval moet komen die samenhangt met het openbaar worden van de antichrist. De aanwezigheid van de gemeente op aarde betekent dat er nog geen algehele loochening van God en Christus is.

“Hij Die nu tegenhoudt”, is de Heilige Geest. Dat het om de Heilige Geest gaat, is voor mij duidelijk omdat erachter staat “totdat Hij wordt weggenomen”. Als de gemeente wordt opgenomen, wordt ook de Heilige Geest weggenomen. Zal Hij dan niet meer op aarde aanwezig zijn? Jazeker, maar niet meer op dezelfde manier als toen de gemeente op aarde was. Toen woonde Hij in de gemeente. Op de Pinksterdag, bij de uitstorting van de Heilige Geest, is Hij in de gelovigen komen wonen.

Vóór die tijd werkte Hij op aarde. Daarover lees je al in de eerste verzen van de Bijbel (Gn 1:2). Elk werk van God op aarde gebeurde, en gebeurt nog steeds, door de Heilige Geest. Maar pas nadat de Heer Jezus na het volbrengen van het werk op het kruis naar de hemel is gegaan, is de Geest op aarde komen wonen (Jh 7:39). Hoe dat is gebeurd, kun je lezen in Handelingen 2 (Hd 2:1-4). Zijn komst op aarde betekende het ontstaan van de gemeente. Zijn woonplaats is de gemeente (1Ko 3:16; Ef 2:22). Je ziet hoezeer de gemeente en de Heilige Geest met elkaar verbonden zijn.

Door de aanwezigheid op aarde van zowel de gemeente als de Heilige Geest wordt de volle openbaring van het kwaad nog tegengehouden. Een voorbeeld van dat tegenhouden is het mislukken van spiritistische dingen wanneer er een biddende gelovige aanwezig is. Wat ook wel gebeurt, is dat een goddeloos of zedeloos gesprek ophoudt als een toegewijde gelovige zich bij de praters voegt, die bij hen ook zo bekend is.

Dit ‘tegenhouden’ houdt op als de gemeente wordt opgenomen. En als de gemeente wordt opgenomen, kan het niet anders of ook de Heilige Geest verlaat de aarde. De gemeente is Zijn woonplaats tot in eeuwigheid. Een bewijs daarvan vind je in wat de Heer Jezus van de Heilige Geest heeft gezegd, namelijk dat Hij met, bij en in de gelovigen zal zijn tot in eeuwigheid (Jh 14:15-17). Als de gemeente is opgenomen, woont de Heilige Geest niet meer op aarde. Wat Zijn werk betreft, dat zal dan weer zo zijn als in de tijd voordat de gemeente op aarde was.

De volle openbaring van het kwaad wordt nog tegengehouden, maar “de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al”, die is al aan het werk. Het is voor hen die er blind voor zijn, de ongelovigen, nog een ‘verborgenheid’. De ongelovigen werken zelfs massaal mee aan de wetteloosheid. Voor jou hoeft dit geen verborgenheid te zijn. Je mag tot je nemen wat Paulus hier over dit verschijnsel zegt. Dat helaas voor heel wat gelovigen dit toch nog een verborgenheid is, komt doordat zij de Schrift niet lezen. Als je de Schrift wel leest, hoeft de toenemende wetteloosheid je niet te verbazen.

Bij wetteloosheid moet je niet denken aan het overtreden van de wet. Wetteloosheid gaat veel verder. Wetteloosheid is het wezen van de zonde, want “de zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4). Het is het volledig negeren van enige vorm van gezag. Is dat niet wat je om je heen waarneemt? Merk je niet dat de mens steeds meer autonoom, onafhankelijk, zelfstandig wil zijn? Hij is steeds minder bereid zich aan gezag te onderwerpen en zeker niet aan Gods gezag.

2Th 2:8. Dit werk van ‘de verborgenheid van de wetteloosheid’ gaat door tot de mens van de zonde, de wetteloze, zich volledig kan openbaren. Laat je niet misleiden door stemmen die je willen laten geloven dat de wereld door het evangelie voor Christus zal worden gewonnen. Dat is een grote dwaling. Je leest hier hoe de toekomst van de wereld er uitziet.

Dat betekent niet dat je het evangelie niet zou moeten brengen. Het is er juist een aansporing toe. Het evangelie is echter op de enkeling gericht, niet op de massa. Zoals gezegd, valt de massa af, keert zich in opstand tegen God en aanbidt de antichrist.

“En dan”, zo begint 2Th 2:8. Dat wil zeggen: op dit tijdstip en niet eerder. “En dan zal de wetteloze geopenbaard worden.” De wetteloosheid, die al in het verborgen werkt, zal op dat moment in een persoon gestalte krijgen. Het is hetzelfde als Johannes schrijft over de vele antichristen, terwijl er toch slechts één dé antichrist is (1Jh 2:18). Alles verloopt volgens Gods plan. Daaraan kunnen de satan en zijn demonen niets veranderen. Nee, het is zelfs zo, dat zij tegen wil en dank meewerken aan de uitvoering ervan.

Als de wetteloze eenmaal geopenbaard is, zal een tijd van ongekende verschrikking op aarde aanbreken. Over zijn schrikbewind lees je hier niets. Dat kun je lezen in het boek Openbaring. Hier lees je kort, en daardoor indrukwekkend, zijn roemloze, vernederende en afschuwelijke einde. Hij komt niet aan zijn einde door het onderspit te delven in een gevecht op leven en dood. De Heer Jezus zal hem persoonlijk verteren door niets anders dan de adem van Zijn mond (vgl. Js 11:4). Je mag hierbij ook denken aan Zijn woord, een machtswoord (Ps 33:6; Op 1:16).

Stel je voor: Daar heb je de wetteloze mens die zichzelf boven alles verheft en zichzelf God maakt in plaats van aan God onderworpen te zijn. Deze opgezwollen, brallende lasteraar wordt door een eenvoudige handeling – maar o, hoe vol kracht! – verteerd. En door Wie? Door de Mens Die Zichzelf eerst op aarde vernederd heeft en gehoorzaam is geworden tot de dood en Die daarna door God is verheerlijkt en aller Heer is geworden. Zijn verschijning, dat wil zeggen als Hij zichtbaar op aarde komt, betekent het einde van de wetteloze.

“Verteren” en “tenietdoen” betekenen niet het einde van zijn bestaan. Deze woorden geven aan dat het is afgelopen met zijn positie en de uitoefening van gezag. In Openbaring 19 zie je hoe dat zal gaan. Daar wordt de wetteloze “de valse profeet” genoemd. Samen met het beest, dat is de dictator van het herstelde Romeinse rijk (het verenigd Europa), wordt hij zonder vorm van proces levend in de poel van vuur geworpen (Op 19:20).

Deze twee monsterachtige personen zullen als eersten in de hel zijn. Zij zijn daar ook de enigen tijdens de duizend jaar van vrede die op aarde zullen volgen na hun veroordeling. Als de duizend jaar voorbij zijn, zal vervolgens de duivel erin worden geworpen (Op 20:10) en ten slotte alle ongelovigen (Op 20:11-12; 15).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:5-8.

Verwerking: Noem situaties waarin blijkt dat de verborgenheid van de wetteloosheid al werkt.

Copyright information for DutKingComments