‏ 2 Thessalonians 2:6

De wetteloze

2Th 2:5. In de voorgaande verzen heeft Paulus niet veel meer gedaan dan de gelovigen in Thessalonika herinneren aan wat hij hun eerder heeft verteld. Dit onderwerp hoort blijkbaar bij de basisuitrusting van iedere gelovige. Hij zal er niet diep op zijn ingegaan, want hij is maar kort bij hen geweest. Toch wijst hij op wat hij toen heeft gezegd en wil daardoor hun geheugen opfrissen.

Het is ook niet zo, dat Paulus dit onderwerp een keer zo tussen neus en lippen heeft genoemd. Je ziet dat in het Nederlands niet, maar hij zegt dat hij het er herhaaldelijk over heeft gehad. Daardoor ligt er een ondertoon van berisping in. Wel vriendelijk, maar toch. Als ze zouden hebben begrepen wat hij had gezegd, waren de moeilijkheden die ze nu hadden met hun omstandigheden er niet geweest. Door de ‘vergeetachtigheid’ van de Thessalonicenzen kunnen wij in elk geval nu ook nut hebben van het onderwijs over de toekomst.

2Th 2:6-7. Dan gaat Paulus verder met zijn onderwijs. Daarbij sluit hij aan op de kennis die hij aanwezig veronderstelt. Ze weten dat de openbaring van de antichrist wordt tegengehouden. Dit tegenhouden gebeurt door een “wat” (2Th 2:6) en een “Hij” (2Th 2:7). Er is ‘iets’ wat tegenhoudt en ‘iemand’, een persoon, die tegenhoudt. De vraag is, waar we bij ‘wat’ en ‘Hij’ aan moeten denken, wat ermee wordt bedoeld. Verschillende uitleggers hebben verschillende oplossingen aangedragen. Ik zal je vertellen welke mij het meest aanspreekt en waarom.

“Wat hem tegenhoudt”, is de gemeente. Paulus heeft verteld dat, zolang de gemeente op aarde is, de dag van de Heer niet aangebroken kan zijn. Hij heeft ook verteld dat, voordat de dag van de Heer aanbreekt, eerst de afval moet komen die samenhangt met het openbaar worden van de antichrist. De aanwezigheid van de gemeente op aarde betekent dat er nog geen algehele loochening van God en Christus is.

“Hij Die nu tegenhoudt”, is de Heilige Geest. Dat het om de Heilige Geest gaat, is voor mij duidelijk omdat erachter staat “totdat Hij wordt weggenomen”. Als de gemeente wordt opgenomen, wordt ook de Heilige Geest weggenomen. Zal Hij dan niet meer op aarde aanwezig zijn? Jazeker, maar niet meer op dezelfde manier als toen de gemeente op aarde was. Toen woonde Hij in de gemeente. Op de Pinksterdag, bij de uitstorting van de Heilige Geest, is Hij in de gelovigen komen wonen.

Vóór die tijd werkte Hij op aarde. Daarover lees je al in de eerste verzen van de Bijbel (Gn 1:2). Elk werk van God op aarde gebeurde, en gebeurt nog steeds, door de Heilige Geest. Maar pas nadat de Heer Jezus na het volbrengen van het werk op het kruis naar de hemel is gegaan, is de Geest op aarde komen wonen (Jh 7:39). Hoe dat is gebeurd, kun je lezen in Handelingen 2 (Hd 2:1-4). Zijn komst op aarde betekende het ontstaan van de gemeente. Zijn woonplaats is de gemeente (1Ko 3:16; Ef 2:22). Je ziet hoezeer de gemeente en de Heilige Geest met elkaar verbonden zijn.

Door de aanwezigheid op aarde van zowel de gemeente als de Heilige Geest wordt de volle openbaring van het kwaad nog tegengehouden. Een voorbeeld van dat tegenhouden is het mislukken van spiritistische dingen wanneer er een biddende gelovige aanwezig is. Wat ook wel gebeurt, is dat een goddeloos of zedeloos gesprek ophoudt als een toegewijde gelovige zich bij de praters voegt, die bij hen ook zo bekend is.

Dit ‘tegenhouden’ houdt op als de gemeente wordt opgenomen. En als de gemeente wordt opgenomen, kan het niet anders of ook de Heilige Geest verlaat de aarde. De gemeente is Zijn woonplaats tot in eeuwigheid. Een bewijs daarvan vind je in wat de Heer Jezus van de Heilige Geest heeft gezegd, namelijk dat Hij met, bij en in de gelovigen zal zijn tot in eeuwigheid (Jh 14:15-17). Als de gemeente is opgenomen, woont de Heilige Geest niet meer op aarde. Wat Zijn werk betreft, dat zal dan weer zo zijn als in de tijd voordat de gemeente op aarde was.

De volle openbaring van het kwaad wordt nog tegengehouden, maar “de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al”, die is al aan het werk. Het is voor hen die er blind voor zijn, de ongelovigen, nog een ‘verborgenheid’. De ongelovigen werken zelfs massaal mee aan de wetteloosheid. Voor jou hoeft dit geen verborgenheid te zijn. Je mag tot je nemen wat Paulus hier over dit verschijnsel zegt. Dat helaas voor heel wat gelovigen dit toch nog een verborgenheid is, komt doordat zij de Schrift niet lezen. Als je de Schrift wel leest, hoeft de toenemende wetteloosheid je niet te verbazen.

Bij wetteloosheid moet je niet denken aan het overtreden van de wet. Wetteloosheid gaat veel verder. Wetteloosheid is het wezen van de zonde, want “de zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4). Het is het volledig negeren van enige vorm van gezag. Is dat niet wat je om je heen waarneemt? Merk je niet dat de mens steeds meer autonoom, onafhankelijk, zelfstandig wil zijn? Hij is steeds minder bereid zich aan gezag te onderwerpen en zeker niet aan Gods gezag.

2Th 2:8. Dit werk van ‘de verborgenheid van de wetteloosheid’ gaat door tot de mens van de zonde, de wetteloze, zich volledig kan openbaren. Laat je niet misleiden door stemmen die je willen laten geloven dat de wereld door het evangelie voor Christus zal worden gewonnen. Dat is een grote dwaling. Je leest hier hoe de toekomst van de wereld er uitziet.

Dat betekent niet dat je het evangelie niet zou moeten brengen. Het is er juist een aansporing toe. Het evangelie is echter op de enkeling gericht, niet op de massa. Zoals gezegd, valt de massa af, keert zich in opstand tegen God en aanbidt de antichrist.

“En dan”, zo begint 2Th 2:8. Dat wil zeggen: op dit tijdstip en niet eerder. “En dan zal de wetteloze geopenbaard worden.” De wetteloosheid, die al in het verborgen werkt, zal op dat moment in een persoon gestalte krijgen. Het is hetzelfde als Johannes schrijft over de vele antichristen, terwijl er toch slechts één dé antichrist is (1Jh 2:18). Alles verloopt volgens Gods plan. Daaraan kunnen de satan en zijn demonen niets veranderen. Nee, het is zelfs zo, dat zij tegen wil en dank meewerken aan de uitvoering ervan.

Als de wetteloze eenmaal geopenbaard is, zal een tijd van ongekende verschrikking op aarde aanbreken. Over zijn schrikbewind lees je hier niets. Dat kun je lezen in het boek Openbaring. Hier lees je kort, en daardoor indrukwekkend, zijn roemloze, vernederende en afschuwelijke einde. Hij komt niet aan zijn einde door het onderspit te delven in een gevecht op leven en dood. De Heer Jezus zal hem persoonlijk verteren door niets anders dan de adem van Zijn mond (vgl. Js 11:4). Je mag hierbij ook denken aan Zijn woord, een machtswoord (Ps 33:6; Op 1:16).

Stel je voor: Daar heb je de wetteloze mens die zichzelf boven alles verheft en zichzelf God maakt in plaats van aan God onderworpen te zijn. Deze opgezwollen, brallende lasteraar wordt door een eenvoudige handeling – maar o, hoe vol kracht! – verteerd. En door Wie? Door de Mens Die Zichzelf eerst op aarde vernederd heeft en gehoorzaam is geworden tot de dood en Die daarna door God is verheerlijkt en aller Heer is geworden. Zijn verschijning, dat wil zeggen als Hij zichtbaar op aarde komt, betekent het einde van de wetteloze.

“Verteren” en “tenietdoen” betekenen niet het einde van zijn bestaan. Deze woorden geven aan dat het is afgelopen met zijn positie en de uitoefening van gezag. In Openbaring 19 zie je hoe dat zal gaan. Daar wordt de wetteloze “de valse profeet” genoemd. Samen met het beest, dat is de dictator van het herstelde Romeinse rijk (het verenigd Europa), wordt hij zonder vorm van proces levend in de poel van vuur geworpen (Op 19:20).

Deze twee monsterachtige personen zullen als eersten in de hel zijn. Zij zijn daar ook de enigen tijdens de duizend jaar van vrede die op aarde zullen volgen na hun veroordeling. Als de duizend jaar voorbij zijn, zal vervolgens de duivel erin worden geworpen (Op 20:10) en ten slotte alle ongelovigen (Op 20:11-12; 15).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:5-8.

Verwerking: Noem situaties waarin blijkt dat de verborgenheid van de wetteloosheid al werkt.

Copyright information for DutKingComments