2 Timothy 1:7

Dank, kracht, liefde en bezonnenheid

2Tm 1:3. Paulus dankt God niet voor de bijzondere dienst die hij heeft gekregen en die hij nu bijna heeft volbracht. Nee, hij dankt God om Wie God is. Zou dat niet komen, doordat hij veel heeft ervaren van de genade en barmhartigheid van God en dat hij met de vrede van God in zijn hart dwars door alle moeilijkheden heen kan gaan?

Hij kent God ook al een lange tijd. Vanaf zijn voorouders dient hij God. Zij hebben hem in staat gesteld God te dienen. Hij spreekt geen oordeel uit over hun innerlijke toestand, hij schrijft alleen wat hen kenmerkte. Hij erkent wat er in hen voor God was. De relatie met zijn ouders en voorouders komt aan het einde van zijn leven in dankbare herinnering. Die relaties worden niet buiten werking gesteld als we tot bekering komen. Het is ook nu belangrijk dat in de gezinnen en geslachten de Heer wordt gediend.

Paulus kende en diende God al voordat hij tot bekering kwam. Hij deed dat naar zijn beste weten en kennen en met een rein geweten. Dat betekent niet dat zijn dienst de toestemming of zegen van God had. Het wil alleen zeggen dat wat hij deed, hij in onwetendheid deed (1Tm 1:12-14). Alles wat hij deed, deed hij in de oprechte overtuiging daarmee God te dienen (vgl. Jh 16:2-3). Daarom werd hij, in wat hij deed, niet aangeklaagd door zijn geweten. Zijn geweten bleef rein, hij ging nergens tegen zijn geweten in. Hierin zit ook een aansporing voor Timotheüs om een rein geweten te bewaren.

Altijd denkt hij in zijn gebeden aan Timotheüs. Dat mag Timotheüs ook weten en dat zal hem hebben bemoedigd. Wat is het fijn als anderen zeggen dat ze voor je bidden. Het is ook fijn als je tegen anderen kunt zeggen dat jij dat voor hen doet. Door het gebed blijft de herinnering aan hen, voor wie je bidt, levendig. Je blijft de band die er is, voelen. Daardoor staan zij en sta jij niet alleen.

2Tm 1:4. Dat betekent niet dat je elkaar niet hoeft te zien. Paulus heeft een sterk verlangen Timotheüs te zien. Hij heeft behoefte aan gezelschap, vooral aan dat van Timotheüs (vgl. 2Tm 4:9). Zeker heeft hij het gezelschap van de Heer (2Tm 4:17), maar dat betekent niet dat hij de door God gegeven relaties minacht. Integendeel, die heeft hij, de grote apostel, nodig. Hij wordt daardoor bemoedigd (Hd 28:15; 1Th 2:17; 1Th 3:10). Het is geen bewijs van een geestelijke gezindheid als gelovigen hun geloof individueel beleven. Zo heeft de Heer het niet bedoeld.

De tranen van Timotheüs hebben de apostel geraakt. Het zijn de tranen van verdriet die hij heeft gezien toen Timotheüs afscheid nam van hem, zijn oudere vriend. De tranen zijn het bewijs van ware vriendschap. Juist dat maakt het zo waardevol voor Paulus als Timotheüs bij hem zou komen. De blijdschap die hem dat zal geven, zal een volle blijdschap zijn, misschien wel weer met tranen, maar dan van blijdschap. De tranen van Timotheüs staan als het ware vers in zijn geheugen. Daar denkt hij steeds aan.

2Tm 1:5. En dan wordt Paulus aan nog iets herinnerd en dat is het ongeveinsde geloof van zijn jonge vriend. Het woord ‘ongeveinsd’ komt van het Griekse woord hypocriet. Een Griekse toneelspeler werd ‘hypokritis’ genoemd. Een toneelspeler kruipt in de rol van een ander. Hij is niet zichzelf, maar doet alsof hij iemand anders is (vgl. 2Sm 14:2). Timotheüs doet niet alsof, hij wordt niet door valsheid gekenmerkt, maar hij is echt. Ook daarom wil Paulus hem graag zien. Jij bent toch ook graag in het gezelschap van echte gelovigen, van mensen die echt met de Heer leven?

Het geloof woont in hem, het heeft er zijn thuis. Geloof is voor hem geen bijzaak, iets voor speciale gelegenheden. Hij heeft daar trouwens goede voorbeelden van gehad. Paulus herinnert hem aan zijn grootmoeder en moeder. Dit is een voorbeeld van de in de generaties werkende genade van God. Er verandert veel, de afval van het geloof gaat door, maar er zijn ook dingen die blijven. Er zullen er altijd zijn die een ongeveinsd geloof in Hem hebben.

Paulus herinnert niet aan geloofshelden uit een ver verleden, uit lang vervlogen tijden, maar aan voorbeelden dichtbij, namelijk zijn moeder en grootmoeder. Dat betekent voor jou: Kijk om je heen en je zult zeker voorbeelden bij je in de buurt vinden in wie het geloof woont. De toetssteen is de trouw en gehoorzaamheid aan Gods Woord.

2Tm 1:6. Als er in jou ongeveinsd geloof woont, dan is dat een reden om je eraan te herinneren dat je een “genadegave van God” hebt ontvangen en dat je die ook moet gebruiken. Het kan allemaal best moeilijk zijn in de gemeente, maar voor het geloof ligt hier een uitdaging. Timotheüs moet eraan worden herinnerd. Misschien jij ook wel. Zijn we allemaal niet geneigd om moeilijkheden uit de weg te gaan?

Paulus geeft Timotheüs nog een extra stimulans om zijn genadegave (weer) te laten ‘vlammen’. Hij herinnert hem aan de manier waarop hij die genadegave heeft gekregen. Dat is namelijk doordat Paulus hem de handen heeft opgelegd. In zijn eerste brief heeft Paulus hem ook in zijn dienst bemoedigd. Die bemoediging daar is de herinnering dat anderen al hebben aangekondigd dat er een dienst voor hem klaarlag (1Tm 1:18). Daarna hebben ook de oudsten hem de handen opgelegd (1Tm 4:14) en zich zo met zijn dienst een verklaard.

Als hij in een zwak ogenblik denkt dat hij het zich allemaal maar inbeeldt, kan hij daaraan terugdenken. En hier komt er een derde herinnering ter bemoediging bij: Paulus heeft hem persoonlijk die genadegave verleend. Die gebeurtenis zal Timotheüs zich ongetwijfeld herinneren.

2Tm 1:7. Uiteindelijk heeft ook Paulus niet gehandeld naar eigen inzicht, maar in opdracht van God. Elke gave komt van God, het is ‘de genadegave van God’. Daarom is wat hier tegen Timotheüs wordt gezegd, ook voor jou een bemoediging. Jij mag, net als Timotheüs, weten wat God je heeft gegeven.

Als je op de omstandigheden gaat letten, zou je bang kunnen worden. Allerlei argumenten kunnen er bij je opkomen, waardoor je de genadegave die je is gegeven niet gebruikt. Je kunt denken dat het toch allemaal geen zin heeft, of je kunt ook bang worden voor de tegenstand die jouw optreden kan oproepen. Deze bangheid is een soort lafheid, een angst om je gezicht te verliezen of om uitgelachen te worden. Paulus wijst erop dat deze “geest van bangheid” niet van God komt (vgl. Jh 14:27; 1Jh 4:18).

Wat wel van God komt, is Zijn Heilige Geest, Die Zich in jou wil bewijzen als een Geest “van kracht, liefde en bezonnenheid”.

1. Je mag weten dat God bij de gave die Hij geeft, voor de uitoefening daarvan door Zijn Heilige Geest ook de noodzakelijke kracht en bekwaamheid geeft.

2. De uitoefening van een gave vraagt ook zelfopoffering, want de gave is niet bedoeld om jezelf te stichten, maar om anderen mee te dienen. Daarom zal de Heilige Geest je de liefde geven als het ware motief om te dienen.

3. Ten slotte is het ook belangrijk dat je in de uitoefening van je gave bezonnen, dat is met zelfbeheersing, te werk gaat. Dit gebeurt door je eigen geest af te stemmen op de Heilige Geest, zodat je weet dat Hij je leidt en dat je niet handelt vanuit een ongecontroleerde impulsiviteit (vgl. 1Ko 14:32). De Heilige Geest brengt je tot weloverwogen handelingen en woorden. Het getuigt niet van een werk van de Geest als iemand zegt: ‘Ik kon niet anders, de Geest drong mij ertoe.’

Nog even over de volgorde van deze drie aspecten waarin het werk van de Heilige Geest op te merken is. De ‘liefde’ staat tussen ‘kracht’ en ‘bezonnenheid’ in. Liefde staat in het centrum. Het draait om de liefde. De liefde is de olie tussen kracht en bezonnenheid, waardoor beide aspecten goed ‘lopen’.

Je ziet dat ook in 1 Korinthiërs 12-14. 1 Korinthiërs 12 somt de gaven op en in 1 Korinthiërs 14 gaat het om de uitoefening ervan. Het hoofdstuk daartussenin, 1 Korinthiërs 13, gaat over de liefde. De gaven van 1 Korinthiërs 12 kunnen alleen worden uitgeoefend zoals in 1 Korinthiërs 14 beschreven wordt als het motief voor de uitoefening de liefde is die in 1 Korinthiërs 13 wordt beschreven.

2Tm 1:8. God heeft ons Zijn Geest gegeven om door de Geest vrijmoedig van de Heer Jezus te getuigen. Zo zie je Petrus, die zich eerst voor zijn Heer heeft geschaamd en Hem heeft verloochend (Mk 14:66-72), door de Heilige Geest op de Pinksterdag met grote vrijmoedigheid van zijn Heer getuigen (Hd 2:14; 36). De kracht van de Heilige Geest is ons gegeven om van onze Heer te getuigen en niet om allerlei spectaculaire tekenen en wonderen te verrichten om daardoor de interesse van mensen op te wekken.

We hebben allemaal deze woorden nodig om niet ontmoedigd te worden. Het getuigenis dat wij als christenen geven, is vaak zo, dat we ons ervoor moeten schamen. Als gelovigen lauw en wereldsgezind worden en wanneer toegewijde getuigen de mond wordt gesnoerd, is er moed nodig om zelf toch door te gaan.

Paulus verbindt zichzelf aan het getuigenis van de Heer Jezus. Dat is geen grootspraak, maar werkelijkheid. Hij zit immers gevangen vanwege het getuigenis dat hij van zijn Heer heeft afgelegd. Hij ziet zichzelf trouwens niet als een gevangene van Nero, maar van zijn Heer. Zijn getuigenis van Hem heeft hem verdrukking bezorgd.

Timotheüs wordt, en jij net zo goed, opgeroepen de verdrukking die het evangelie met zich meebrengt, bewust te aanvaarden en niet uit de weg te gaan. Het evangelie prediken en verdrukking horen bij elkaar. De kracht van God stelt je in staat die verdrukking te ondergaan, niet als een noodlot, maar als een voorrecht (Hd 5:41).

Lees nog eens 2 Timotheüs 1:3-8.

Verwerking: Op welke manier kun jij jouw genadegave aanwakkeren?

Copyright information for DutKingComments