2 Timothy 2:3

Een goede dienaar

2Tm 2:1. Het laat Paulus niet onberoerd dat hij door zoveel mensen in de steek is gelaten. Daar lijdt hij onder. Toch is hij niet ontmoedigd. Met de woorden “jij dan”, waardoor de verbinding met het voorgaande wordt aangegeven, bemoedigt Paulus zijn “kind” Timotheüs niet te zijn als de ‘afwenders’, maar als Onesíforus.

Hij zegt niet tegen Timotheüs dat hij zich gewoon niets van de omstandigheden aan moet trekken en onverstoorbaar zijn dienst moet doen. Ook moedigt hij Timotheüs niet aan om allerlei geboden en verboden in te voeren om het voortschrijdende verval een halt toe te roepen. Wettische voorschriften, regels en belijdenisgeschriften geven geen kracht, maar bewerken een verdere verstarring van het christen-zijn en bewaren niet voor verval. Nee, hij wijst Timotheüs op wat blijft en waar kracht te vinden is.

Timotheüs hoeft niet terneergedrukt te raken of zijn toevlucht te nemen tot vleselijke hulpmiddelen als hij zich sterkt in de genade die in Christus Jezus is. Dit is de genade van 2 Timotheüs 1 (2Tm 1:9). Daarvoor moet je omhoog kijken naar die andere wereld, die buiten de zichtbare ligt, die te maken heeft met het eeuwige leven. Christus is niet veranderd, wat ook met mensen het geval mag zijn. Ook is de kracht van Zijn genade onverminderd groot. Uit die bron van genade, die altijd even vol blijft, mag jij ook putten. Je kunt er altijd terecht om je te sterken in je geestelijke strijd. Alleen in de kracht van de genade is het mogelijk het kwaad het hoofd te bieden.

2Tm 2:2. Vervolgens wijst Paulus zijn geestelijk kind op het Woord, de waarheid die hij aan hem had doorgegeven. De vele getuigen die daarbij aanwezig zijn geweest, kunnen Timotheüs bevestigen in zijn overtuiging ten aanzien van de waarheid. Hij heeft daardoor de zekerheid van de waarheid. Zo kan hij alles wat afwijkt van de waarheid die hij heeft gehoord als dwaalleringen herkennen en verwerpen. (Waarvoor je wel moet oppassen, is de waarheid vast te houden op de manier die jou het beste uitkomt. Als dat zo is, is de kans groot dat je, afhankelijk van je aanleg, vervalt in wetticisme of in vrijzinnigheid.)

Er zijn geen nieuwe openbaringen. Met de waarheden die God aan Paulus heeft geopenbaard en die door hem zijn doorgegeven, heeft God alles gezegd wat Hij in Zijn Woord bekend wilde maken (Ko 1:25).

Timotheüs krijgt niet alleen de bevestiging dat wat hij van Paulus heeft gehoord de waarheid is, hij moet die waarheid ook zelf weer onveranderd doorgeven. Hij moet er voor zorgen dat de waarheid wordt verbreid aan anderen na hem. Dat is de gewone manier om de waarheid te laten voortgaan. Je ziet dat Paulus Timotheüs niet een bepaald gezag geeft of hem op een speciale manier wijdt. De Bijbel kent niet zoiets als een ambtelijk recht om te prediken, iets dat alleen door mensen met een theologische opleiding zou mogen gebeuren. Het gaat om het doorgeven van de waarheid van Gods Woord aan “trouwe mensen”, die op hun beurt deze waarheid ook weer aan anderen leren.

Paulus noemt twee noodzakelijke eigenschappen die iemand moet bezitten om de waarheid te kunnen onderwijzen. Iemand moet “trouw” zijn en hij moet “bekwaam” zijn. ‘Trouw’ wil zeggen betrouwbaar, geloofwaardig in de manier van omgaan met wat is toevertrouwd (vgl. 1Ko 4:1-2). Wie trouw is, heeft een goede geestelijke gezindheid. Alle gelovigen behoren trouw te zijn, maar ze zijn het helaas niet allemaal (2Th 3:2b).

Daarbij komt het ‘bekwaam’ zijn om het geleerde zelf weer door te geven. Niet alle trouwe gelovigen hebben die bekwaamheid. Hierin herken je de gave van leraar. Om deze gave uit te oefenen moet iemand zelf eerst trouw zijn, wat betekent dat hij leeft in overeenstemming met het onderwijs dat hij anderen geeft (vgl. 1Tm 4:12-16). De “anderen” zijn klaarblijkelijk ook leraren die in de waarheid onderwezen worden.

Deze methode van kennisoverdracht is wel anders dan de manier waarop de kennis wordt overgedragen aan theologische faculteiten of op bijbelscholen, waaraan vaak ook nog een diploma en een officiële status worden verbonden. Daar gaat het (meestal) om intellect, terwijl het hier gaat langs de lijn van trouwe mensen:

Paulus – Timotheüs – trouwe, bekwame mensen – weer anderen.

Het gaat om het overdragen van de onvervangbare waarheden van het Woord van God – niet om filosofieën of ideeën van mensen – aan volgende generaties, zodat het ook hún leven zal kenmerken. Deze dienst van leraren – en dat geldt voor elke dienst of gave van een gelovige – is niet bedoeld voor zichzelf, maar altijd voor anderen.

Van hun dienst kun jij profiteren, bijvoorbeeld door het lezen van commentaren die zij hebben geschreven, bijbellezingen te bezoeken die ze geven, of door conferenties bij te wonen waar zij Gods Woord uitleggen. Het beluisteren van opnames van bijbellezingen en conferenties is natuurlijk ook een prachtige mogelijkheid om door hen onderwijs uit Gods Woord te krijgen, bijvoorbeeld op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?cat=audio. En niet te vergeten de samenkomsten van de plaatselijke gemeente. Het trouw bezoeken van deze samenkomsten is onontbeerlijk voor je geestelijke vorming.

2Tm 2:3. Vanaf dit vers volgen enkele eigenschappen die van belang zijn voor Timotheüs om de waarheid door te geven. Ook voor jou zijn ze onmisbaar. Deze eigenschappen stellen je in staat om door te gaan met het werk dat de Heer je heeft opgedragen. Ze hebben te maken met strijd en geduld.

Je bevindt je op vijandelijk terrein, waar krachten werkzaam zijn die jou willen verhinderen de waarheid door te geven. Daarom is het belangrijk dat je verdraagt en lijdt (2Tm 2:3), dat je niet door de zorgen van het leven in beslag wordt genomen (2Tm 2:4), dat je strijdt volgens de regels (2Tm 2:5) en dat je eerst arbeidt, voordat je van de vruchten geniet (2Tm 2:6).

Het eerste is ‘mee het slechte lijden’, zoals er letterlijk staat. In aansluiting op het vorige vers vraagt Paulus om met hem te lijden voor de waarheid en het evangelie. Je bent een goed soldaat als je je bewust bent van de vijand en jij hem eerder ontdekt dan hij jou. De soldaat is hier in actieve dienst en niet in de kazerne of met verlof. Hij is aan het front en bevindt zich voortdurend in een oorlogssituatie. Hij krijgt zijn bevelen van zijn Meerdere, “Christus Jezus”, en staat daarom doorlopend in contact met Hem.

2Tm 2:4. Voor de rest hoeft hij zich nergens druk over te maken. Zijn leven is niet vervlochten met of verwikkeld in “de zorgen van het leven”. Hiermee worden de burgerlijke aangelegenheden bedoeld in tegenstelling tot de verplichtingen van de militair.

Deze instelling geldt voor allen die de Heer dienen en niet alleen voor de zogenaamde ‘fulltimers’. Als jij de Heer dient, gaat het maar om één ding: hoe je tot tevredenheid van Hem kunt leven. Demas had dat uit het oog verloren en was aangetrokken door het aangename van de wereld (2Tm 4:10a; vgl. Lk 8:14). De Heer Jezus – en niemand anders, geen mens of gemeente – heeft je als soldaat ingeschreven en in dienst genomen. Denk erom, dat je geen soldaat van Christus bent, laat staan een goede, als je mensen tevreden wilt stellen (Gl 1:10).

2Tm 2:5. Een andere eigenschap die je niet kunt missen in je dienst, is die van “kampvechter”. Het woord ‘kampvechter’ betekent letterlijk ‘strijden als atleet’. De strijd van een soldaat doet aan een oorlogssituatie denken. Bij de strijd van een atleet gaat het om de prijs, de medaille, of, zoals hier, de kroon. Het beeld van de atleet is ontleend aan iemand die destijds aan de nationale sportwedstrijden bij de Grieken deelnam. Bij winst kreeg iemand een kroon (2Tm 4:8; 1Ko 9:25; 1Pt 5:4). Deze kroon bestond uit een krans gemaakt van de takken en bladeren van bijvoorbeeld een olijfboom. De materiële waarde van de kroon was nihil. Daartegenover was de roem die deze kroon vertegenwoordigde uitermate groot (Hb 2:7; 9). Om die te krijgen moest je winnen.

Toch kon de overwinning alleen opgeëist worden als de atleet zich aan de regels had gehouden die aan de wedstrijd verbonden waren. Zo moesten de atleten bijvoorbeeld Grieken zijn. Ook moesten ze getraind hebben. Ze moesten voor Zeus zweren dat ze tien maanden lang hadden getraind en dat ze zich zouden houden aan de regels van de tak van sport waaraan ze deelnamen.

Zo geldt ook voor de dienaar van de Heer Jezus dat hij volgens de regels strijdt. Dat betekent dat hij die regels moet kennen en dat hij eraan gehoorzaamt. Dit houdt niet in gehoorzaamheid aan de wet, maar aan de Heer en Zijn Woord. Hij mag niet handelen naar eigen inzicht.

2Tm 2:6. Een laatste eigenschap die Paulus noemt, is die van landman, letterlijk ‘bewerker van de aarde of het veld’ (vgl. 1Ko 3:9; 1Ko 9:7). Een landman is een jaar lang bezig voor de vrucht. Hij kan de groei niet versnellen, maar hij kan er wel voor zorgen dat er geen verhinderingen voor de groei zijn. Daarom zal hij wieden, snoeien, verzorgen, begieten en beschermen. Pas als dat werk goed en onophoudelijk is verricht, ziet hij de resultaten van zijn arbeid. Dan ziet hij zijn inspanningen beloond en kan hij, als eerste, van de vrucht genieten. Als hij lui en ongeduldig wordt en het er halverwege bij laat zitten, zal hij al zijn eerdere arbeid tenietdoen en met lege handen staan als de oogsttijd is aangebroken (Sp 20:4; Sp 24:30-31).

Soms krijg je op aarde al het een of andere resultaat van je dienst te zien. Toch zal het werkelijke genieten van alle vruchten van je dienst pas bij de Heer zijn.

Kort gezegd: de Heer zorgt voor jou (2Tm 2:3-4), jij moet ervoor zorgen dat je volgens Gods Woord bezig bent (2Tm 2:5), en je mag uitzien naar het toekomstige genieten van alles wat je hier voor de Heer hebt gedaan (2Tm 2:6).

Lees nog eens 2 Timotheüs 2:1-6.

Verwerking: Wat zijn de eigenschappen van een goede dienaar? Welke eigenschappen komen bij jou niet zo goed uit de verf? Wat zou je daaraan kunnen doen?

Copyright information for DutKingComments