3 John 6

Uitgaan voor de Naam

3Jh 1:5. Na in 3Jh 1:2 Gajus als “geliefde” te hebben aangesproken, doet Johannes dat hier weer. In 3Jh 1:11 zal hij het nog een keer doen. Hij overtuigt Gajus daarmee van zijn liefde voor hem. Daar is ook alle aanleiding toe. Gajus heeft veel wat prijzenswaardig en daardoor voor jou ook navolgenswaardig is. Wat Johannes als eerste noemt, is zijn “trouw”. Van alle dienst is trouw het voornaamste kenmerk en wordt van alles het meest door God gewaardeerd en beloond (1Ko 4:2). Niet je gave of de resultaten van een bepaald werk dat je voor de Heer doet, maar de trouw waarmee je alle dingen doet, is belangrijk voor Hem.

Gajus handelt trouw jegens gelovigen, broeders, die hem volkomen onbekend zijn. Ze stonden ineens voor zijn deur. Hij heeft zich er niet van afgemaakt, maar “in alles” trouw gehandeld. De gastvrijheid die Gajus aan de broeders heeft bewezen, heeft hij in werkelijkheid aan de Heer bewezen (Mt 25:40). Gastvrijheid is een verantwoordelijkheid en voorrecht voor ons allen (Rm 12:13; Hb 13:2), maar speciaal voor opzieners (1Tm 3:2; Tt 1:8) en weduwen die door de gemeente ondersteund worden (1Tm 5:10). Gastvrijheid moet niet tegen wil en dank worden verleend, mopperend, maar van harte (1Pt 4:9).

Deze “broeders” zijn ontvangen omdat ze met de waarheid zijn gekomen. Waarschijnlijk gaat het om arme broeders van eenvoudige komaf en ongeschoold, die in volledige afhankelijkheid van de Heer rondtrekken. Zij zien op tot Hem voor Wiens Naam zij zijn uitgegaan. Zij zijn geen aangestelde predikers. Zij reizen rond zonder formele zending en zonder zichtbare bron van inkomsten.

Johannes richt zijn brief niet aan hen, maar aan Gajus, en over zijn hoofd heen aan alle gelovigen die door de Heer gebruikt willen worden om zulke rondtrekkende gelovigen te ondersteunen. Zij genieten van hun dienst en zijn schuldig hun te geven wat nodig is (Gl 6:6). Gajus handelt naar het beginsel dat ‘een dorsende os niet gemuilband mag worden’ (1Ko 9:9). Hoewel de gemeente waar Gajus is, hier niet naar lijkt te handelen en daarin faalt, kan Gajus toch in persoonlijke trouw dat wel doen.

De Schrift toont hier aan dat God waarde hecht aan het bewijzen van liefde aan vreemden. Veel gelovigen bewijzen liefde aan werkers voor de Heer die ze kennen en bewonderen, terwijl ze zich gereserveerd opstellen tegenover broeders van wie ze nog nooit hebben gehoord, die ze niet kennen. Als we die houding bij onszelf bespeuren, moeten we die belijden en veroordelen.

3Jh 1:6. Naast het getuigenis dat van de waarheid van Gajus is gegeven (3Jh 1:3), kan er ook getuigenis worden gegeven van zijn liefde. ‘Uw waarheid’ (3Jh 1:3) en “uw liefde” geven aan dat Gajus evenwichtig is in het uitleven van zijn geloof. Het is goed de waarheid in ons te hebben; het is nog beter als de waarheid in ons leven tot uiting komt. We moeten niet alleen de waarheid vasthouden, de waarheid moet ook ons vasthouden. Wij gaan soms mank aan een van beide zijden. We staan óf pal voor de waarheid, maar doen dat hard, zonder liefde, óf we hebben het alleen over de liefde, terwijl we de waarheid tekortdoen.

Gajus heeft in liefde en waarheid de vreemdelingen opgenomen en verder geholpen (vgl. Tt 3:13). Deze vreemdelingen hebben daarvan weer getuigenis gegeven. Er zit een wederkerigheid in. Gastvrijheid bewerkt getuigenis. De broeders die door Gajus zijn geholpen, hebben in de gemeenten waar zij zelf thuishoren van zijn inzet voor hen getuigd. In hun verslag van hun reis hebben ze ook verteld hoe ze door Gajus zijn ontvangen en voortgeholpen (vgl. Hd 14:27). Zij hebben in de samenkomst van de gemeente getuigd van Gods werk dat zij op andere plaatsen hebben waargenomen en de dienst die door andere gelovigen aan hen is gedaan. Het moet voor die broeders een vreugde zijn geweest over de liefde van Gajus te kunnen vertellen, die liefhad met de daad en in waarheid (1Jh 3:18).

Met de woorden “u zult er goed aan doen” spoort Johannes hem aan door te gaan met dit goede werk van het voorthelpen van de reizende broeders. Zo spoort Paulus de Filippenzen aan nog toe te voegen aan het goede dat ze al deden (Fp 2:1-2; vgl. 1Th 4:9-10). Gajus zal deze aanmoediging ook nodig hebben gehad omdat hij daarin werd tegengestaan door Diótrefes. Laat dit ook een aanmoediging voor jou zijn als je te maken hebt met mensen die jou willen verhinderen om hen te helpen die van de Heer getuigen.

‘Voorthelpen’ wil zeggen dat hij hen moet voorzien van al het nodige om hun dienst verder te doen. Als ze bij hem vertrekken, nadat ze zijn gastvrijheid hebben genoten, kan hij hun geld en goederen geven voor de reis. Gajus moet dat doen “op een wijze God waardig”. Dat sluit enerzijds oneerlijke motieven en slechte bijbedoelingen uit en anderzijds wordt in zijn handelen de Naam van God zichtbaar en verheerlijkt, want hij handelt namens God (Fp 4:19).

De Heer ondersteunt Zijn dienaren niet met loon of salaris of een gegarandeerd inkomen. Zij mogen vertrouwen op Hem, Die trouw is. Ieder die op Hem vertrouwt, zal kunnen getuigen dat het hem aan niets heeft ontbroken (Lk 22:35). De dienaar van Christus moet worden ondersteund door de heiligen (1Ko 9:1-18; Gl 6:6), maar niet met een vast inkomen (Fp 4:11-12). Ze zijn in dienst van de Heer en Hij bepaalt waar Zijn dienaren heen gaan en hoe lang ze ergens moeten blijven. Dat mogen mensen niet bepalen, hoewel gelovigen best wel eens een advies mogen geven (vgl. Hd 16:9-10), als ze bijvoorbeeld van een bepaalde geestelijke nood horen. Als de dienaar gaat, zal hij dat doen, nadat hij daarover van de Heer duidelijkheid heeft gekregen dat het goed is.

Er is nog iets verbonden aan dit ‘God waardig’. Overal waar deze uitdrukking in het Nieuwe Testament voorkomt, heeft dit te maken met het karakter van de brief (1Th 2:12; Ko 1:10; Ef 4:1; Fp 1:27; Rm 16:2). Dat is ook hier zo. Het gaat in de brieven van Johannes over het eeuwige leven, dat is de Heer Jezus, Die tevens de waarachtige God is (1Jh 5:20). Als Johannes Gajus dan ook aanspoort tot een voorthelpen op een manier die ‘God waardig’ is, wil dat zeggen op een wijze die in overeenstemming is met God Die licht en liefde is.

Dat sluit uit dat we dienaren bewieroken door bij hen alleen te kijken naar alles wat we prachtig vinden, en hen alleen vanuit het perspectief van de liefde bezien. Het sluit ook uit dat we dienaren verwerpen door alleen te kijken naar wat ons niet aanstaat, en hen alleen vanuit het perspectief van het licht bezien. ‘God waardig’ wil zeggen dat we dienaren benaderen en hun dienst beoordelen in overeenstemming met licht en liefde. We mogen best dienaren bemoedigen of vermanen, maar het evenwicht is belangrijk. Kort gezegd wil ‘God waardig’ zeggen dat het leven van God in jou en mij tegenover de dienaar op waardige wijze tot uiting komt.

3Jh 1:7. De reden voor waardering van het handelen van Gajus en de aansporing daarmee door te gaan is dat deze vreemdelingen zijn uitgegaan “voor de Naam”. Ik denk dat je kunt zeggen dat in ‘de Naam’ alles vervat is wat de Zoon van God is. Johannes hoeft tegenover Gajus niet nader te verklaren wat hij bedoelt. Het is helemaal helder. Het gaat alleen om die Naam.

In deze brief komt de namen van de Heer Jezus en van de Vader niet voor. Het is niet nodig Hun namen te noemen, want het is volkomen duidelijk voor zowel Johannes als Gajus dat het alleen om de Vader en de Zoon gaat. Als je met iemand spreekt over een persoon die voor jou en de ander even dierbaar is, noem je niet steeds de naam, want bij alles wat je zegt, weten jij en de ander over wie het gaat.

De Naam is de ene en enige Naam waar het bij jou en mij om moet gaan. Het mag niet gaan om de naam van een kerkgenootschap of groepering of de een of andere persoon (vgl. 1Ko 1:10-13). De Naam is de volle openbaring van God in Jezus Christus. Om Hem hebben deze reizende broeders hun beroep opgegeven om aan Zijn roeping gehoor te geven, evenals Johannes dat destijds zelf ook heeft gedaan (Mk 1:19-20). Ze zijn niet uitgezonden door of namens mensen. De gemeente heeft geen gezag om dienaren van de Heer te kiezen, te wijden of uit te zenden. Dat recht heeft alleen de Heer Jezus. Wel zal de gemeente met vreugde erkennen wie zo door Hem zijn geroepen en gezonden (Hd 14:27).

Wie voor de Naam zijn uitgegaan, zijn niet afhankelijk van hen tot wie zij door de Heer zijn gezonden. De Heer financiert Zijn eigen werk. Fondswerven is niet in overeenstemming met wat we hier vinden. Nooit mag de indruk worden gewekt dat geld een rol speelt in de prediking of dat het om financieel gewin gaat. Dat vertroebelt de prediking of verderft haar zelfs. Tegelijk is het wel belangrijk je te realiseren dat je een verplichting hebt ten opzichte van predikers die in vertrouwen op de levende God uitgaan en aan niemand anders dan aan Hem hun behoeften vertellen.

De predikers over wie Johannes hier schrijft, nemen niets aan van hen die tot de volken behoren. Zij laten het aan God over ervoor te zorgen dat zij ontvangen worden door hen die de waarheid na aan het hart ligt. De waarheid is, en is nog steeds, de enige geloofsbrief onder de christenen en ook het enige middel waardoor de apostel de gelovigen kan beschermen.

Lees nog eens 3 Johannes 1:5-7.

Verwerking: Waar let jij op bij hen die zeggen dat zij Gods waarheid brengen en hoe help jij hen voort die Gods waarheid brengen?

Copyright information for DutKingComments