Acts 10:1-16

Cornelius krijgt bezoek van een engel

In dit hoofdstuk wordt voor het eerst duidelijk dat de behoudenis zich gaat uitbreiden naar de volken. Daaraan is in Handelingen 8 Gods werk onder de Samaritanen al voorafgegaan. Samaritanen zijn ook geen Joden, maar zijn er toch, al is het vermengd, mee verbonden. De kamerling is ook een voorbeeld van iemand die niet tot de Joden behoorde, een echte heiden. Toch had hij een bepaalde verbinding met Jeruzalem. Hij sympathiseerde met de Joodse godsdienst en vanuit zijn sympathie daarvoor had hij de stad bezocht.

In dit hoofdstuk zien we hoe de geschiedenis van de kerk wordt voortgezet door het openstellen ervan voor de volken die geen enkele verbinding met het Joodse volk hebben. Het meest kenmerkende van deze nieuwe ontwikkeling is dat de volken worden opgenomen in de gemeente van Jezus Christus zonder besneden te worden.

Hoewel Saulus als de apostel van de volken al tot bekering is gekomen, wordt Petrus nog gebruikt om de behoudenis ook voor de volken te openen. Na de bekering van de Samaritanen en de kamerling is de bekering van Cornelius het bewijs van de toelating van de volken tot de behoudenis in de volle zin. Cornelius komt tot bekering los van Jeruzalem. Zijn bekering vindt plaats in Caesaréa waar hij door Petrus wordt opgezocht en het evangelie hoort. De naam Caesaréa herinnert aan de Romeinse keizer. Cornelius maakt ook deel uit van het Romeinse leger.

Hier blijkt ten volle dat Gods gunst niet beperkt is tot de Joden en ook dat het niet nodig is om Jood te worden om deel te krijgen aan de behoudenis die in Christus is. Door de bekering van Cornelius komt nog niet de waarheid van de gemeente als een lichaam dat verenigd is met het Hoofd in de hemel aan het licht. Het is er wel de voorbereiding op omdat iemand uit de volken wordt toegelaten zonder dat hij Jood wordt.

Van Cornelius wordt een mooi getuigenis gegeven. Wat van hem wordt gezegd, is een zeldzaamheid voor een niet-Jood. Daarbij komt ook nog dat hij zich in een maatschappelijke positie bevindt, waar de goddeloosheid vaak op grove wijze bedreven wordt, dat is in het leger. Hij is geen proseliet, maar hij sympathiseert zeer met de Joodse godsdienst. Zijn hele houding geeft aan dat hij al bekeerd is, maar dat hij nog behouden moet worden. Zo zegt Petrus dat later in zijn verslag in Jeruzalem (Hd 11:13-14).

Zijn hele huis staat onder zijn Godvrezende invloed. Persoonlijk is hij vroom. Tegenover God is hij vol eerbied. Het volk van God heeft hij lief, wat blijkt uit de aalmoezen die hij aan het volk geeft. Zijn leven staat in het teken van afhankelijkheid van God wat blijkt uit de vermelding dat hij voortdurend tot God bidt.

Een dergelijke houding en gebedsleven blijven niet zonder antwoord van God. God verschijnt aan mensen die bidden. Hij gebruikt een visioen om Zich tot Cornelius te richten. Hij doet dat op het negende uur, het uur van het gebed en van het avondbrandoffer (zie toelichting bij Hd 3:1). Cornelius ziet op dat uur “duidelijk” een engel van God bij zich binnenkomen. De engel groet hem door zijn naam te noemen. Daarmee zegt hij als het ware dat God hem kent. Zeer verbaasd staart Cornelius de engel aan, terwijl hem een gevoel van grote bangheid overvalt. Deze bangheid zien we vaker bij mensen als ze engelen zien (Lk 1:12; Lk 2:9-10).

Dan stelt hij de angstige vraag naar de reden van zijn komst. De engel stelt hem gerust. Niet alleen zijn naam, maar ook zijn aalmoezen en zijn gebeden zijn bekend bij God. Deze zijn allemaal voortdurend voor God. Ze zijn in Zijn gedachten en op Zijn tijd gaat Hij ermee aan het werk. God vergeet nooit iets wat iemand in oprechtheid voor Hem doet of tegen Hem zegt. Op Zijn tijd zal Hij daar ook op reageren. Voor Cornelius is die tijd nu gekomen.

God laat Cornelius door de engel weten dat hij nu mannen naar Joppe moet zenden om Petrus uit te nodigen. De engel kan wel een aanwijzing geven om iets te doen, maar hij kan geen evangelie brengen. De boodschap van genade kan niet door een engel worden gebracht, maar alleen door een mens die zelf het voorwerp van genade geworden is. De engel zegt waar hij Petrus kan vinden en wel in het huis van een zekere Simon. Hij vertelt hem het beroep van Simon en waar het huis staat.

De huisvesting bij een leerlooier roept niet direct het beeld van een luxe onderkomen op. Het stinkt er erg. Over de symbolische betekenis van het beroep van leerlooier is bij de toelichting op Handelingen 9 al iets gezegd (Hd 9:43). Hier wordt nog iets toegevoegd wat ook een symbolische betekenis heeft. Van het huis wordt gezegd dat het een huis “aan zee” is. De zee is een symbool van de volkenzee. Het is een aanwijzing dat het evangelie voor de volken is en dat Petrus het instrument is om het evangelie voor de volken open te stellen.

Als de engel is weggegaan, gaat Cornelius direct tot actie over. Hij hoeft er niet over na te denken. De opdracht is duidelijk. Hij roept twee huisknechten en een Godvrezende soldaat. Cornelius moet als baas een zeer beminnelijk mens zijn geweest die een vertrouwelijke omgang met zijn personeel had. Hij licht hen in over het bezoek van de engel en wat deze tot hem heeft gezegd. De mannen vertrekken zonder vragen te stellen. Cornelius handelt gehoorzaam ten aanzien van God en zijn mannen handelen gehoorzaam ten aanzien van Cornelius.

Het visioen van Petrus

De hoorders zijn door God voorbereid, nu moet de prediker nog worden voorbereid. Er is niet alleen een biddende zoeker, er is ook een biddende dienaar. Petrus zoekt de eenzaamheid met God. Hij wijdt zich aan het gebed om daarna met Gods Woord te kunnen dienen (Hd 6:4). Petrus ziet ook een visioen waardoor God hem voorbereidt op het bezoek van de mannen van Cornelius. Hij krijgt dat visioen als hij hongerig is en eten wenst. Deze praktische behoefte gebruikt God om hem ontvankelijk te maken voor de boodschap die Hij voor hem heeft.

Terwijl het eten wordt klaargemaakt, ziet Petrus de hemel geopend. Hij ziet daaruit iets neerdalen wat doet denken aan een groot laken. Hij merkt ook op dat het laken aan de vier hoeken op de aarde wordt neergelaten. Verder ziet hij in het laken “alle viervoetige en kruipende dieren van de aarde en vogels van de hemel”. De vissen ontbreken. Wat hij ziet, zijn de dieren die ook met Noach in de ark gingen, waar ook de vissen ontbraken (Gn 7:14). Al deze dieren kwamen in de reddende ark en werden voor de zondvloed gespaard.

Noach had reine en onreine dieren in de ark. God heeft al die dieren gered. Hier spant God een grote tijdboog waardoor Hij de geschiedenis van de zondvloed verbindt met deze tijd waarin het evangelie voor alle mensen, Joden en niet-Joden, als het reddende evangelie wordt opengesteld. Zoals alle dieren die in de ark kwamen door hun verblijf in de ark werden gered, zo is er redding voor allen die in Christus zijn. Dit krijgt Petrus in het visioen te zien.

Dit visioen bevat verschillende aanwijzingen voor het evangelie waardoor de gemeente wordt uitgebreid. Zo zien we dat het uit de hemel komt, wat ziet op de oorsprong van het evangelie en ook op de oorsprong van de gemeente. Ook wordt de aandacht gevestigd op het feit dat het laken groot is, dat het aan de vier hoeken wordt neergelaten en dat de aarde het terrein is waarop het wordt neergelaten.

Dat het een groot laken is, ziet op de omvang van de gemeente: er is plaats voor iedereen. De vier hoeken wijzen op de uitgestrektheid van het evangelie: het gaat uit tot iedereen, tot alle hoeken van de aarde. De hele aarde is het terrein waar het wordt gepredikt. De vermenging van reine en onreine dieren en vogels laat zien dat het onderscheid tussen rein en onrein weg is. Er is bij God geen aanzien des persoons (Rm 10:12-13).

De opdracht aan Petrus komt uit de hemel. Er wordt hem bevolen op te staan, te slachten en te eten. Petrus reageert geschokt. Hoe hongerig hij ook is, hier waagt hij zich niet aan. Hij houdt zich als vrome Jood nog steeds aan de spijswetten, waarbij het eten van onreine dieren verboden is (Lv 11:46-47; Dt 14:3-21). De Joden moesten die spijswetten houden om zich rein te bewaren van de volken. Voedsel vormt een mens. Als Petrus het voedsel eet dat de volken eten, zou hij op hen gaan lijken.

Maar nu daalt het laken neer uit de hemel. Al die dieren in het laken vormen als het ware samen de gemeente, die bestaat uit alle mensen die tot geloof zijn gekomen, zowel uit de Joden als uit de heidenen. De scheidsmuur is weggebroken (Ef 2:14), de spijswetten zijn niet van toepassing op de gemeente (Ko 2:20-21), want de gemeente is van de hemel en voor de hemel. De spijswetten zijn voor de aarde en een aards volk.

Petrus moet ertoe worden gebracht om het nieuwe te gaan zien als iets wat van de Heer komt. Dat kost hem moeite. Oude vooroordelen sterven slechts langzaam, zeker als dat vooroordelen zijn die altijd van de juiste godsdienst deel hebben uitgemaakt. Het is een probleem van zijn geweten.

Wij kunnen ook een bepaalde zekerheid hebben dat iets goed is en het toch niet aandurven omdat ons geweten tegenspreekt. De Heer heeft daar begrip voor en zorgt ervoor dat wij niet met een slecht geweten iets moeten doen. Het kan wel zijn dat we daardoor ‘roomser dan de paus’ zijn. Als God zegt dat we kunnen of moeten eten, moeten wij niet vanwege ons geweten ‘nee’ zeggen. Petrus krijgt nu te horen dat God een wijziging aanbrengt in Zijn eerdere voorschriften.

Het kruis van Christus heeft alles anders gemaakt en het onderscheid tussen Jood en heiden weggenomen. Voor de christen hebben de spijswetten helemaal geen betekenis meer. God kan de wet van reine en onreine dieren geven, Hij kan die ook ongedaan maken voor een bepaalde groep mensen. Deze groep mensen omvat allen die in Christus zijn, voor wie daarom geen veroordeling meer is (Rm 8:1), zoals er ook voor allen in de ark geen oordeel was.

Om Petrus goed de betekenis van het visioen te laten begrijpen krijgt hij tot drie keer toe te horen dat wat God heeft gereinigd door hem niet voor onheilig mag worden gehouden. Er zijn meer dingen drie keer in Petrus’ leven voorgekomen: drie keer heeft hij de Heer verloochend en drie keer heeft de Heer hem gevraagd of hij Hem liefhad.

Nadat het drie keer tegen hem is gezegd, wordt het voorwerp weer opgetrokken in de hemel. Hierin zien we het beeld van de gemeente bevestigd. Dat het laken uit de hemel neerdaalt, geeft aan dat de gemeente hemels van oorsprong is. Dat het laken weer in de hemel wordt opgetrokken, geeft aan dat de bestemming van de gemeente ook hemels is.

Copyright information for DutKingComments