Acts 10:1-2

Cornelius krijgt bezoek van een engel

In dit hoofdstuk wordt voor het eerst duidelijk dat de behoudenis zich gaat uitbreiden naar de volken. Daaraan is in Handelingen 8 Gods werk onder de Samaritanen al voorafgegaan. Samaritanen zijn ook geen Joden, maar zijn er toch, al is het vermengd, mee verbonden. De kamerling is ook een voorbeeld van iemand die niet tot de Joden behoorde, een echte heiden. Toch had hij een bepaalde verbinding met Jeruzalem. Hij sympathiseerde met de Joodse godsdienst en vanuit zijn sympathie daarvoor had hij de stad bezocht.

In dit hoofdstuk zien we hoe de geschiedenis van de kerk wordt voortgezet door het openstellen ervan voor de volken die geen enkele verbinding met het Joodse volk hebben. Het meest kenmerkende van deze nieuwe ontwikkeling is dat de volken worden opgenomen in de gemeente van Jezus Christus zonder besneden te worden.

Hoewel Saulus als de apostel van de volken al tot bekering is gekomen, wordt Petrus nog gebruikt om de behoudenis ook voor de volken te openen. Na de bekering van de Samaritanen en de kamerling is de bekering van Cornelius het bewijs van de toelating van de volken tot de behoudenis in de volle zin. Cornelius komt tot bekering los van Jeruzalem. Zijn bekering vindt plaats in Caesaréa waar hij door Petrus wordt opgezocht en het evangelie hoort. De naam Caesaréa herinnert aan de Romeinse keizer. Cornelius maakt ook deel uit van het Romeinse leger.

Hier blijkt ten volle dat Gods gunst niet beperkt is tot de Joden en ook dat het niet nodig is om Jood te worden om deel te krijgen aan de behoudenis die in Christus is. Door de bekering van Cornelius komt nog niet de waarheid van de gemeente als een lichaam dat verenigd is met het Hoofd in de hemel aan het licht. Het is er wel de voorbereiding op omdat iemand uit de volken wordt toegelaten zonder dat hij Jood wordt.

Van Cornelius wordt een mooi getuigenis gegeven. Wat van hem wordt gezegd, is een zeldzaamheid voor een niet-Jood. Daarbij komt ook nog dat hij zich in een maatschappelijke positie bevindt, waar de goddeloosheid vaak op grove wijze bedreven wordt, dat is in het leger. Hij is geen proseliet, maar hij sympathiseert zeer met de Joodse godsdienst. Zijn hele houding geeft aan dat hij al bekeerd is, maar dat hij nog behouden moet worden. Zo zegt Petrus dat later in zijn verslag in Jeruzalem (Hd 11:13-14).

Zijn hele huis staat onder zijn Godvrezende invloed. Persoonlijk is hij vroom. Tegenover God is hij vol eerbied. Het volk van God heeft hij lief, wat blijkt uit de aalmoezen die hij aan het volk geeft. Zijn leven staat in het teken van afhankelijkheid van God wat blijkt uit de vermelding dat hij voortdurend tot God bidt.

Een dergelijke houding en gebedsleven blijven niet zonder antwoord van God. God verschijnt aan mensen die bidden. Hij gebruikt een visioen om Zich tot Cornelius te richten. Hij doet dat op het negende uur, het uur van het gebed en van het avondbrandoffer (zie toelichting bij Hd 3:1). Cornelius ziet op dat uur “duidelijk” een engel van God bij zich binnenkomen. De engel groet hem door zijn naam te noemen. Daarmee zegt hij als het ware dat God hem kent. Zeer verbaasd staart Cornelius de engel aan, terwijl hem een gevoel van grote bangheid overvalt. Deze bangheid zien we vaker bij mensen als ze engelen zien (Lk 1:12; Lk 2:9-10).

Dan stelt hij de angstige vraag naar de reden van zijn komst. De engel stelt hem gerust. Niet alleen zijn naam, maar ook zijn aalmoezen en zijn gebeden zijn bekend bij God. Deze zijn allemaal voortdurend voor God. Ze zijn in Zijn gedachten en op Zijn tijd gaat Hij ermee aan het werk. God vergeet nooit iets wat iemand in oprechtheid voor Hem doet of tegen Hem zegt. Op Zijn tijd zal Hij daar ook op reageren. Voor Cornelius is die tijd nu gekomen.

God laat Cornelius door de engel weten dat hij nu mannen naar Joppe moet zenden om Petrus uit te nodigen. De engel kan wel een aanwijzing geven om iets te doen, maar hij kan geen evangelie brengen. De boodschap van genade kan niet door een engel worden gebracht, maar alleen door een mens die zelf het voorwerp van genade geworden is. De engel zegt waar hij Petrus kan vinden en wel in het huis van een zekere Simon. Hij vertelt hem het beroep van Simon en waar het huis staat.

De huisvesting bij een leerlooier roept niet direct het beeld van een luxe onderkomen op. Het stinkt er erg. Over de symbolische betekenis van het beroep van leerlooier is bij de toelichting op Handelingen 9 al iets gezegd (Hd 9:43). Hier wordt nog iets toegevoegd wat ook een symbolische betekenis heeft. Van het huis wordt gezegd dat het een huis “aan zee” is. De zee is een symbool van de volkenzee. Het is een aanwijzing dat het evangelie voor de volken is en dat Petrus het instrument is om het evangelie voor de volken open te stellen.

Als de engel is weggegaan, gaat Cornelius direct tot actie over. Hij hoeft er niet over na te denken. De opdracht is duidelijk. Hij roept twee huisknechten en een Godvrezende soldaat. Cornelius moet als baas een zeer beminnelijk mens zijn geweest die een vertrouwelijke omgang met zijn personeel had. Hij licht hen in over het bezoek van de engel en wat deze tot hem heeft gezegd. De mannen vertrekken zonder vragen te stellen. Cornelius handelt gehoorzaam ten aanzien van God en zijn mannen handelen gehoorzaam ten aanzien van Cornelius.

Copyright information for DutKingComments