Acts 12:11-12

Petrus bevrijd

Terwijl Lukas er in Hd 12:6 nog eens de aandacht op heeft gevestigd hoe goed het zit met de bewaking van Petrus, zien we nu hoe de Heer daarmee de spot drijft. Hij stuurt een van Zijn engelen naar de cel waarin Petrus ligt te slapen. Met de engel brengt Hij daar hemels licht. Petrus wordt er niet wakker door, zodat de engel hem moet aanstoten (vgl. 1Kn 19:5).

Dan krijgt hij de opdracht “vlug” op te staan. Het feit van de bovennatuurlijke bevrijding wil niet zeggen dat Petrus niet zelf het nodige moet doen en dat ook nog snel moet doen. God heeft voor de bevrijding een bepaalde tijd ingeruimd en binnen die tijd moet het gebeuren. Gods ingrijpen en wat de mens moet doen, vallen hier weer samen.

Om het snelle opstaan mogelijk te maken vallen de ketenen van zijn handen. Boeien vormen geen probleem voor God, net zomin als gesloten deuren of graven. Het vallen van de boeien zal met het nodige lawaai gepaard zijn gegaan. We kunnen veronderstellen dat de wachters door God in een diepe slaap zijn gebracht. Net zoals de wacht die het graf van de Heer Jezus moest bewaken aan de kant werd gezet, zo wordt deze wacht door God aan de kant gezet. Daar werden de wachters bij de verschijning van een engel “als doden” (Mt 28:4), hier merken ze er niets van. God behandelt hen alsof ze er niet zijn. Ze worden niet wakker van het licht en ook niet van het lawaai.

De engel geeft Petrus vervolgens praktische aanwijzingen voor zijn vlucht. De engel heeft de boeien losgemaakt, maar zijn kleding en schoenen moet hij zelf aandoen. Om zijn schoenen aan te doen moet hij zich bukken en daarna kan hij wandelen. Zou Petrus, elke keer als hij daarna zijn schoenen aandeed, niet vaak zijn herinnerd aan deze buitengewone bevrijding? Zal zijn vertrouwen op de Heer er niet door bemoedigd zijn?

Petrus doet wat de engel zegt en volgt hem naar buiten. Meer hoeft hij op dat ogenblik niet te doen. Het vergaat hem alsof hij droomt. Dat herinnert aan de ervaring die ook het gelovig overblijfsel zal opdoen als het door de Heer uit de grootste nood in de laatste dagen wordt bevrijd (Ps 126:1).

Op zijn weg naar de vrijheid achter de engel aan passeren ze twee wachten zonder dat die alarm slaan. De ijzeren poort die een laatste hindernis naar de vrijheid vormt, gaat vanzelf open, dat wil zeggen dat Gods machtige arm de weg naar de vrijheid openstelt. Als ze daar doorheen zijn gegaan, zijn ze in de stad. De engel gaat nog één straat voort en dan zit zijn dienst erop. Hij verdwijnt zonder verder nog iets te zeggen en keert terug naar de hemel om zich daar voor de Heer op te stellen, gereed om voor een volgende dienst te worden uitgezonden.

Zo staat Petrus daar nu alleen. Dan komt hij tot zichzelf. Hij realiseert zich dat hij vrij is en dat van de verwachtingen van Herodes en die van het volk van de Joden niets terechtkomt (vgl. Rm 15:30-31). We zien dat Petrus zich ook bewust is van de nauwe verbinding tussen deze vijanden van het christendom. Zoals gezegd, is deze nauwe verbinding tussen Herodes en het volk van de Joden een type van de verbinding tussen de antichrist en de afvallige massa van het Joodse volk in de eindtijd. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij weet dat hij van die plaats weg moet.

Nu we de dood van Jakobus en de bevrijding van Petrus voor ons hebben gehad, dringt de vraag zich op: Waarom wordt Jakobus gedood en waarom wordt Petrus verlost uit de gevangenis? Deze vragen komen op, maar kunnen door ons niet worden beantwoord. Dit zijn de regeringswegen van God die wij niet kunnen doorgronden. Hier past het ons en doen we er goed aan God volledig te vertrouwen dat Hij Zich niet vergist.

Petrus gaat naar de gemeente

Nu hij vrij is, weet hij waar hij heen moet gaan. Hij weet dat de gelovigen samenkomen in het huis van Maria, die nader wordt aangeduid als de moeder van Johannes die ook wel Markus werd genoemd. Van deze Johannes Markus zullen we nog meer horen. Wat betreft de samenkomst die daar gehouden werd, zien we dat er “velen waren samenvergaderd”. Er zal niemand hebben ontbroken door gebrek aan belangstelling. Door de druk van buiten worden de gelovigen naar elkaar toe gedreven en zoeken ze samen het aangezicht van God.

Dat er velen zijn, wil niet zeggen dat de hele gemeente daar aanwezig is. We lezen verderop immers dat Petrus het bericht van zijn bevrijding laat overbrengen aan Jakobus en de broeders (Hd 12:17). Die zijn er hier blijkbaar niet bij.

Als Petrus bij het huis van Maria is aangekomen, moet hij gewoon op de deur kloppen. Die deur gaat niet vanzelf voor hem open zoals de deur van de gevangenis. Op zijn kloppen komt een dienstmeisje naar voren. Lukas vermeldt haar naam. Ze heet Rhodé. Hij zegt niets over haar leeftijd, maar het is duidelijk dat dit meisje een belangrijke taak in de gemeente heeft. Er wordt van haar verwacht dat zij hen kent die willen binnenkomen en dat ze waarschuwt als iemand zich aandient van wie ze vermoedt dat hij met onzuivere motieven komt. Ze is een echte dienares van de gemeente.

Petrus heeft blijkbaar niet alleen geklopt, maar ook zachtjes geroepen, want ze herkent zijn stem. Ook dat wijst op haar grote belangstelling voor de dingen van de Heer. Ze zal hem vaak hebben horen spreken. Eerder is Petrus ook door een dienstmeisje herkend, maar bij die gelegenheid wilde hij niet herkend worden en verloochende hij zijn Heer (Lk 22:56).

In haar enthousiasme over de verschijning van Petrus rent ze naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de voorpoort staat, terwijl ze vergeet de poort open te doen. Deze vergeetachtigheid geeft aanleiding tot het openbaren van het ongeloof van de gemeente. Hoewel Petrus al eerder door Goddelijk ingrijpen is verlost (Hd 5:19), geloven ze niet dat het waar is wat Rhodé zegt.

We hoeven hun dat niet kwalijk te nemen, want hoe vaak twijfelen wij niet, terwijl het antwoord al voor de deur staat. Tevens maakt hun reactie duidelijk dat wonderlijke bevrijdingen en wonderen in die tijd in het algemeen geen alledaagse gebeurtenissen zijn. Het leven van de gelovige is niet een aaneenschakeling van allerlei wonderbaarlijke gebeurtenissen die hem uit netelige situaties of van vervelende ziekten bevrijden.

In hun reactie zeggen ze eerst dat Rhodé wartaal spreekt. Maar Rhodé is niet aan het twijfelen te brengen. Ze verzekert de gelovigen dat het echt Petrus is die aan de poort staat, maar de gelovigen willen het niet geloven. Dan moet het, zo zeggen ze, zijn engel zijn. Daarmee bedoelen ze niet zijn beschermengel, maar dat zijn geest zich aan haar heeft vertoond, dat wil zeggen dat ze een bovenaards wezen heeft gehoord die Petrus vertegenwoordigt. Vanuit het Oude Testament zijn ze vertrouwd met de gedachte dat engelen aan mensen kunnen verschijnen. Engelen hebben een beschermende, bewarende en dienende functie (Ps 91:11-12; Hb 1:14).

Terwijl dit alles zich binnen afspeelt, blijft Petrus kloppen. Als ze dan met z’n allen naar de poort zijn gekomen en hem hebben opengedaan, zien ze hem. Ze lijken hun ogen nog niet te kunnen geloven en raken buiten zichzelf. Ze zijn waarschijnlijk toch meer onder de indruk geweest van de macht van Herodes dan van de macht van God. Ze zullen hun vragen op hem hebben afgevuurd.

Petrus brengt hen tot bedaren door met zijn hand te wenken, blijkbaar zonder stemverheffing. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij maant hen tot stilte. Het lawaai dat ze maken, draagt in de stilte van de nacht ver en zou kunnen verraden waar hij is. Hij vertelt hun hoe zijn bevrijding in zijn werk is gegaan. Niet een engel krijgt de eer van zijn bevrijding, maar de Heer.

Hij vraagt hun zijn bevrijding te melden aan Jakobus en de broeders die zeker ook zullen hebben gebeden en benieuwd zullen zijn naar de afloop. Hij noemt Jakobus speciaal, waarschijnlijk omdat deze samen met hem verantwoordelijk is voor de gemeente in Jeruzalem. Deze Jakobus is de broeder van de Heer (Mk 6:3) van wie we verderop lezen dat hij een voorganger in de gemeente in Jeruzalem is (Hd 15:13; Hd 21:18). Door Paulus wordt Jakobus, samen met Petrus en Johannes, als een van de drie pilaren van de gemeente gezien (Gl 2:9).

Na zijn bevrijding gaat Petrus niet opnieuw de stad in, zoals in Handelingen 5 (Hd 5:20), maar hij gaat naar een andere plaats. Welke plaats dat is, deelt Lukas niet mee. Daarmee is de geschiedenis van Petrus nagenoeg voorbij. In Handelingen 15 komt hij nog even terug in dit bijbelboek. Verder lezen we niets meer over waar en hoe hij gewerkt heeft.

De rooms-katholieke kerk zegt dat hij naar Rome is gegaan om daar aan een vijfenveertigjarige regering als paus te beginnen. Dat is natuurlijk niets anders dan een dwaze gedachte. Het vertrek van Petrus vindt plaats om en nabij het jaar 44. Zijn brieven schrijft hij half de jaren 60.

Copyright information for DutKingComments