Acts 13:14-16

Van Cyprus naar Antiochië in Pisidië

Dat er sprake is van “het gezelschap van Paulus”, lijkt erop te wijzen dat er een groter gezelschap is dan Paulus en Barnabas. Mogelijk zijn er mensen samen met de stadhouder tot geloof gekomen en hebben enkelen van hen zich bij Paulus en Barnabas aangesloten. Dat er sprake is van ‘het gezelschap van Paulus’, houdt ook in dat vanaf nu Paulus de leiding neemt en Barnabas de tweede plaats inneemt. Paulus drukt zijn stempel op het gezelschap, het gezelschap trekt voort onder zijn leiding en verantwoordelijkheid.

Het gezelschap verlaat het eiland Cyprus. Ze gaan in Pafos aan boord en varen naar Pamfylië in het zuiden van Galatië. In Perge gaan ze aan land. Daar haakt Johannes Markus af. Hij ziet het niet meer zitten om nog verder op te trekken met de twee dienaren. Ze moeten het maar verder zonder hem en zijn dienst doen. Johannes is het beeld van de ontrouwe dienaar. Het lijkt erop dat hij niet toe was aan deze dienst. Barnabas en Paulus hebben dat ook niet opgemerkt. Zonder enige opmerking van hun kant – daarover lezen we althans niets – laten ze Johannes Markus gaan. Zelf trekken ze vanaf Perge het land in.

Op hun trektocht komen ze in de provincie Pisidië in een stad die ook Antiochië heet. Er waren in die tijd meerdere steden met deze naam. Ook hier zoekt Paulus eerst de synagoge op. Ze kennen de gewoonten in de synagoge en nemen er plaats. Ze weten dat er na het lezen van de wet gelegenheid geboden zal worden om tot de Joden te spreken. We zien hoe de dienst er in de synagoge aan toegaat. Er is grote vrijheid in de dienst, meer dan in veel kerken vandaag. Na de lezing van de wet vindt er een vrije verkondiging plaats. De aanwezigheid van Paulus en Barnabas wordt opgemerkt en ze krijgen het verzoek om een woord te spreken dat tot bemoediging voor het volk zal kunnen dienen.

Periode van de vaderen tot Saul

Paulus neemt de uitnodiging om een woord tot het volk te spreken met beide handen aan. Zeker heeft hij een woord van bemoediging of vermaning dat daaruit zal bestaan dat zij niet gerechtvaardigd kunnen worden door de wet, maar alleen door geloof in de Heer Jezus. Zonder voorbereiding kan Paulus de gelegenheid die hem geboden wordt, benutten om Gods Woord te prediken. Hij doet dat in het bewustzijn welk publiek hij voor zich heeft. Om enige rust te krijgen wenkt hij met de hand (vgl. Hd 12:17). Dan begint hij aan zijn toespraak.

De Israëlieten worden aangesproken als “mannen van Israël” en de proselieten als “u die God vreest”. Paulus begint met te laten zien dat Israël het uitverkoren volk van God is. Hij herinnert zijn gehoor aan hun vreemdelingschap – en niet zozeer aan hun slavernij – in Egypte en hoe God hen daaruit leidde. Zowel de verkiezing van de vaderen, die afgodendienaars waren, als de bevrijding uit de slavernij van Egypte, waar zij niet om hebben gevraagd, stelt hij voor als daden van Gods soevereine genade.

In zijn hele toespraak wijst hij steeds op dit genadige handelen van God met Zijn volk en niet op hun ontrouw en wat zij op basis van de wet hadden verdiend. Dat blijkt wel duidelijk als hij hun de zorg van God voorstelt die zij veertig jaar lang in de woestijn hebben genoten. Het gaat hem om de kant van de Goddelijke genade en niet om het gedurig falen van het volk in de woestijn. Op grond van de wet zouden ze zijn omgekomen.

Op diezelfde genade wijst hij als hij eraan herinnert hoe God zeven volken voor hen heeft uitgeroeid uit Kanaän om hun dat land te kunnen geven. Ze hebben het land niet gekregen omdat zij het hadden verdiend (Dt 9:4). God heeft dat land ook niet zomaar gegeven, maar als erfdeel, als een land dat Hij speciaal voor hen heeft bedoeld en dat zij van Hem hebben gekregen als hun echte bezit. De periode waarin God op deze wijze met Zijn volk is bezig geweest, beslaat ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Dat is de som van vierhonderd jaar Egypte, veertig jaar woestijn en tien jaar verovering van het land.

In het land aangekomen heeft God hun richters gegeven. Deze richters zijn door Hem steeds in Zijn genade gegeven als gevolg van hun roepen tot Hem. Dat dit roepen tot God weer het gevolg was van onderdrukking door vijanden die God over hen had doen komen vanwege hun ontrouw, daaraan gaat Paulus voorbij. De enige richter die Paulus noemt, is Samuel, de laatste richter die God aan Zijn volk heeft gegeven. Samuel is een bijzonder bewijs van Gods genade. God gaf hem zonder dat er door het volk om was gevraagd.

Als Paulus daarna Saul naar voren brengt als de koning om wie het volk vroeg, doet hij dat ook zonder iets te zeggen over Gods gedachten over dit verzoek van het volk. Hij laat het aan zijn luisteraars over om erover na te denken dat deze koning de man naar Gods hart heeft vervolgd. Luisteren naar een prediking uit het Woord vraagt om meedenken van de luisteraars en moet niet slechts een absorberen van woorden zijn. Als we luisteren, moeten we ons afvragen: Wat heeft het voor mij te betekenen?

Hier lezen we nog iets wat we niet in het Oude Testament lezen en dat is dat Saul veertig jaar lang koning is geweest.

Copyright information for DutKingComments