Acts 13:47-48

Door de Joden verdreven

Als de Joden de menigten zien, worden ze jaloers. Zolang de prediking nog in de synagoge plaatsvond voor het selecte gezelschap van de bezoekers ervan, waren ze toch nog in de veronderstelling dat het een boodschap van God voor hen als Joden was. Nu zien ze echter dat ook velen die nooit in de synagoge komen te horen krijgen over de Heer Jezus. Dat kunnen ze met hun nationalistische hoogmoed en exclusivisme niet verkroppen.

Waar genade wordt gepredikt, zal dat altijd de vijandschap opwekken van mensen die zichzelf belangrijk vinden in hun dienen van God. Het is de jaloersheid van het misgunnen van de genade aan de volken. Daarom beginnen ze lasterend tegen te spreken wat ze eerst zo enthousiast hebben begroet. Wie de genade niet voor zichzelf aanvaardt, zal die ook aan anderen misgunnen.

In plaats van tegen de menigten te zeggen dat ze in de synagoge moeten komen, richt Paulus het woord tot de Joden. Zij hebben de voorrang gekregen in de prediking van de genade, maar genade stelt iedereen op gelijke voet voor God. Als ze dat niet willen en het van zich stoten en daarmee aangeven het eeuwige leven niet te willen, zullen hij en Barnabas zich niet meer tot hen richten, maar tot de volken.

Voor de gelovige Jood is dat al moeilijk te accepteren, voor de ongelovige Jood is het verwerpelijk. Het roept al zijn haat op. Ze hebben echter het recht op de zegen op de grondslag van de wet verspeeld omdat ze niet aan de voorwaarden hebben voldaan. Nu ze ook de genade niet willen, verspelen ze die ook. Zij hebben zichzelf hierdoor buitenspel gezet. Zo gaat wat eerst een kleine Joodse sekte was, mede door de tegenstand van de Joden, langzaam in de richting van een wereldwijde beweging.

De prediking tot de volken is geen bedenksel van Paulus. God heeft ook in het Oude Testament al aan de heidenen gedacht om hen deelgenoot van de behoudenis te maken (Js 49:6). Jesaja 49 gaat over de Heer Jezus als de Knecht van Jahweh. De woorden die Paulus aanhaalt, zijn in Jesaja bedoeld als een bemoediging voor de Knecht van Jahweh, nadat Hij Zijn teleurstelling erover heeft laten horen dat Israël Hem afwees. Dat gebeurt nu ook met Paulus en Barnabas. Ook zij worden door de ongelovige Joden afgewezen. Daarom zegt Paulus in zijn citaat “zo heeft de Heer ons geboden”, waarmee hij dan zichzelf en Barnabas bedoelt. Nu zij als de predikers van de genade zijn afgewezen door de ongelovige Joden, zullen ze, zoals de Knecht van Jahweh te horen kreeg, naar de volken gaan.

Als de volken dit horen, verblijden ze zich. Ze prijzen het Woord van de Heer, ze omhelzen en waarderen het ten volle. Dat Woord doet zijn werk in hen. Velen komen erdoor tot geloof. Zij die tot geloof komen, zijn zij die tot het eeuwige leven door God bestemd zijn. Hier vinden we de kant van de voorbestemming. God weet volmaakt wie zullen geloven, want Hij heeft hen er Zelf toe bestemd. Dat betekent ook dat alleen die mensen zullen geloven, die God daartoe heeft bestemd.

Maar voorbestemming neemt onze verantwoordelijkheid niet weg om het evangelie te prediken. De tegenhanger vinden we dan ook in het eerste vers van het volgende hoofdstuk. Paulus, die als geen ander de waarheid van de voorbestemming kende, heeft ook als geen ander het evangelie gepredikt. Hij wist ook niet wie allemaal zouden geloven. God smeekt ook niet alleen de uitverkorenen om zich met Hem te laten verzoenen, maar alle mensen (2Ko 5:20). Voor de christen geldt dan ook dat hij gelooft dat er zoveel mensen tot bekering komen als God heeft voorbestemd en dat hij het zo moet prediken dat velen tot bekering komen.

Hoe de vijand ook zijn best doet om de verspreiding van het Woord tegen te gaan, de loop van het Woord is niet te stuiten. Het Woord van de Heer in Antiochië heeft een enorme uitwerking tot in de wijde omtrek. Opvallend vaak komt in dit gedeelte de naam ‘Heer’ voor (Hd 13:44; 47-49), waarvan drie keer wordt gesproken over het ‘Woord van de Heer’ (Hd 13:44; 48-49). Het legt er de nadruk op dat het Woord van God voor hen aan wie het wordt gepredikt en door wie het wordt aangenomen het Woord van de Gezaghebber, de Gebieder is aan Wie ze zich moeten onderwerpen.

De Joden weten aanzienlijke godsdienstige vrouwen en andere voorname lieden op te stoken en de rol van vervolgers op zich te nemen. Voorname en aanzienlijke mensen voelen het evangelie als een bedreiging voor hun eer en aanzien. Zij weigeren elk gezag te erkennen dat een einde maakt aan hun voornaamheid. Als er geen verlangen naar het evangelie is, kunnen zulke mensen op een eenvoudige manier tot tegenstanders worden gemaakt. Dat lukt de Joden met hun insinuaties dan ook goed.

Het resultaat is dat Paulus en Barnabas uit dat gebied worden weggejaagd. Als ze Antiochië verlaten, maken ze door het stof van hun voeten tegen hen af te schudden duidelijk dat zij geen enkel deel hebben aan de mensen die hen verjagen. Ze willen zelfs met het stof van de stad niets te maken hebben (vgl. Mt 10:14). Dan gaan ze op weg naar hun volgende doel, Iconium.

Als Paulus en Barnabas vertrekken, laten ze niet discipelen achter die in paniek raken, maar discipelen die vervuld worden met blijdschap en met de Heilige Geest. Hoewel de predikers weg zijn, blijven de blijdschap en de Heilige Geest. Blijdschap en de Heilige Geest horen bij elkaar. Ze zijn met beide vervuld. Dat geeft God overal waar de harten gericht zijn op de Heer Jezus en de tegenstand heftig is.

Copyright information for DutKingComments