Acts 14:23

Terug naar Antiochië in Syrië

In omgekeerde volgorde bezoeken ze weer de steden waar ze eerder het evangelie hebben gebracht, nu om de discipelen te versterken. Het is een nazorgbezoek, een herderlijke dienst. Dit is een noodzakelijk deel van de arbeid van de liefde die pas bekeerde zielen nodig hebben. Ze komen onverschrokken in de plaatsen waar ze eerder door vervolging zijn verdreven. Tijdens de omwandeling van de Heer Jezus in Israël durfden de discipelen niet terug naar een plaats waar men nog onlangs trachtte Hem te stenigen (Jh 11:8). Die angst hebben Paulus en Barnabas hier niet. Ze gaan door de kracht van de Geest, terwijl ze ook weten dat God, net als bij Job, de grens van het werk van de satan bepaalt.

Dat ze zich goed bewust zijn van wat hun bij het eerste bezoek is overkomen, zien we wel bij Paulus. Als hij aan het einde van zijn leven zijn afscheidsbrief aan Timotheüs schrijft, verwijst hij nog een keer naar alles wat hem in deze drie plaatsen aan lijden is overkomen (2Tm 3:11). Dat is helemaal aan het begin van zijn dienst gebeurd, maar hij is dat nooit vergeten. Het zijn de plaatsen waar met name de Joden hem bitter hebben vervolgd en hebben getracht hem te doden, maar waar de Heer hem heeft bevrijd.

De dienst in de genoemde plaatsen bestaat dit keer ook niet uit het openlijk verkondigen van het evangelie, maar zoals gezegd, uit het versterken van de zielen van de discipelen in het geloof. Ze onderwijzen de discipelen in de geloofswaarheid en bemoedigen hen die goed vast te houden. Het gaat om het vasthouden aan het hele Woord van God. In het geloof blijven is nodig, want er is veel misleiding en ook verdrukking.

Verder maakt Paulus duidelijk dat verdrukking bij het evangelie hoort. Meer dan iemand anders weet hij waarover hij spreekt als hij dit zegt. Hij kent uit ervaring de verdrukkingen die het ingaan in het koninkrijk van God met zich meebrengen. Hij die dit zegt, heeft net een steniging achter de rug (vgl. Ko 1:28-29).

Deze gelovigen zijn blijven wonen in plaatsen waar de tegenstand tegen het evangelie groot is. Daarom hebben ze versterking en bemoediging nodig. In het geloof zijn ze het koninkrijk van God al binnengegaan (Jh 3:5), maar nog niet daadwerkelijk, want dat zal pas gebeuren als de Heer Jezus terugkomt om dat rijk zichtbaar op te richten. Tussen deze twee gebeurtenissen liggen de verdrukkingen (2Pt 1:11).

Paulus stelt hier het koninkrijk van God voor zoals het zal zijn in de toekomst, want hij spreekt over het ingaan. Alleen gelovigen kunnen daarin ingaan, want ongelovigen kunnen het koninkrijk niet ‘verdienen’ door verdrukking te ondergaan. Voor de gelovigen is er nu verdrukking en straks rust (2Th 1:6-7).

Behalve het onderwijs dat de apostelen geven tot bemoediging van de gelovigen, doen zij nog iets wat deze jonge gelovigen tot ondersteuning zal zijn nadat zij vertrokken zijn. Zij stellen in elke gemeente oudsten aan. De apostelen stellen deze oudsten aan, nadat zij ze ook zelf hebben uitgekozen. In deze beide handelingen, kiezen en aanstellen, is van een activiteit van de gemeente geen sprake. De aanstelling van oudsten vinden we verder alleen nog genoemd in Titus 1 (Tt 1:5).

Het aanstellen van oudsten gebeurt in gemeenten uit de heidenen. Bij gemeenten met een uitsluitend Joodse achtergrond is die zaak niet aan de orde, want daar zijn al sinds jaar en dag oudsten aanwezig. In hun geval lezen we niets over een formele aanstelling. De oudsten voor gemeenten uit de heidenen zijn niet door Paulus en Barnabas aangesteld direct al bij het ontstaan van de gemeente, maar bij een tweede bezoek. Enige rijping van de gelovigen heeft plaatsgevonden en sommigen die de noodzakelijke kwaliteiten bezitten, kunnen nu worden aangesteld.

Wat de vereisten van een oudste (of ‘opziener’) zijn, heeft Paulus in zijn eerste brief aan Timotheüs en in zijn brief aan Titus geschreven (1Tm 3:1-7; Tt 1:5-9). Het woord voor ‘oudste’ is eigenlijk ‘oudere’, dat wil zeggen een meer gerijpte gelovige te midden van pasbekeerde gelovigen. Uit de teksten waar het aanstellen van oudsten voorkomt, blijkt dat het gezag van de apostelen de bron ervan is. Het officieel aanstellen van oudsten is sinds het ontslapen van de apostelen dan ook niet meer mogelijk.

Hoewel er nu geen officieel aangestelde oudsten meer zijn, zijn er gelukkig nog steeds oudere gelovigen die als oudsten in de plaatselijke gemeente functioneren. Ze zijn door de Heilige Geest gegeven en te herkennen aan hun kwaliteiten. Ze behoren door de gemeente te worden erkend in hun werk (Hd 20:28; vgl. Hb 13:7; 17; 24; 1Th 5:12).

We merken ook op dat na de activiteiten van de apostelen als evangelisten, zij de bekeerden verenigen in een plaatselijke gemeente waaraan ook later een brief of brieven geschreven zullen worden. In die brieven geeft Paulus verder onderwijs aan de gelovigen hoe het er in een plaatselijke gemeente dient toe te gaan. Daarbij is het mooi om eraan te denken dat de plaatselijke gemeente de universele gemeente vertegenwoordigt (1Ko 12:27). De plaatselijke gelovigen zijn leden van de gemeente. Zij mogen weten dat de Heer Jezus naar Zijn belofte in het midden is als zij als gemeente samenkomen (Mt 18:20).

Na de verkiezing van de oudsten dragen Paulus en Barnabas de gelovigen onder vasten in het gebed aan de Heer op. Lukas voegt eraan toe “in Wie zij hadden geloofd”. Hij legt er nog eens de nadruk op dat de gelovigen hun leven aan de Heer hebben toevertrouwd. In dat vertrouwen gaan de apostelen verder op de terugreis.

Op hun terugreis doorreizen ze Pisidië en komen in het zuiden in Pamfylië aan de kust. Daar bezoeken ze Perge, waar zij op hun heenreis ook zijn geweest en waar Markus hen heeft verlaten. Dit keer spreken ze daar het Woord. Daarna reizen ze naar de havenplaats Attalía.

Copyright information for DutKingComments