Acts 19:13-17

Krachten van God en duivelse namaak

God onderstreept de prediking en het onderwijs van Paulus door buitengewone krachten te doen door zijn handen. Wat er gebeurt, lijkt op krachten van het heidendom. Het lijkt alsof allerlei materialen een magische werking krijgen. In wat Paulus doet, is echter niets van de duivel aanwezig. God is de oorsprong van deze krachten. Niet de zweetdoeken en gordeldoeken van Paulus zorgen voor genezing, niet het materiaal, maar God doet het. God laat op een buitengewone manier Zijn kracht zien op het terrein waar de duivel meent heer en meester te zijn. Het is een signaal aan zijn adres en aan het adres van allen die hem eren, dat alle macht bij God berust.

God gebruikt voor de ontplooiing van Zijn macht de handen en kledingstukken van de apostel Paulus. Ook bij Petrus hebben we een bijzondere openbaring van Gods kracht gezien (Hd 5:15). Het zijn de krachten van een apostel (2Ko 12:12). Vandaag hebben we geen apostelen meer en daarmee ook niet die openbaring van krachten en wonderen. Het zijn ook geen dingen die de gelovigen in die tijd allemaal doen. Buiten de apostelen lezen we alleen van Filippus en Stéfanus dat zij wonderen en tekenen hebben verricht.

We lezen wel dat anderen het ook wilden, maar die werden ontmaskerd als bedriegers, als werkers van de ongerechtigheid. We hebben dat gezien bij Simon de tovenaar (Hd 8:18-24) en we zien het hier in de volgende geschiedenis.

Als algemene opmerking nog dit: De Heer stelt ons in staat om in het geloof Gods werk te doen en de macht van de satan te overwinnen. De voorwaarden zijn: gebed en vasten en geloof en een gezindheid van vergeving (Mk 9:29; Mk 11:22-25). De voorwaarden waaraan wij moeten voldoen, maken tegelijk de grote afstand duidelijk die er is tussen ons en de Heer Jezus. Voor de Heer Jezus was en is elke uitoefening van kracht een ontvouwing van Zijn eigen majesteit.

De macht van de satan probeert zich aan te sluiten bij het werk van God en zo te infiltreren in het koninkrijk van God om de voortgang ervan tegen te gaan. Het komt overeen met wat de waarzeggende geest wilde doen ten aanzien van de prediking van Paulus in Filippi (Hd 16:16) en ook met wat de tovenaars in Egypte deden die de wonderen van Mozes imiteerden (Ex 7:10-11). Hier gebruikt de satan Joodse bezweerders.

God heeft in Zijn genade in Zijn volk sommigen de macht gegeven om demonen uit te drijven (Mk 6:7; Mk 9:38; Lk 10:17). Er zijn echter ook Joden die zich die macht aanmatigen, zoals de zonen van de farizeeën, dat wil zeggen discipelen van de farizeeën (Mt 12:27). Tot de categorie van aanmatigers behoren ook zeven zonen van een zekere Sceva, een Joodse overpriester. Deze Sceva heeft zijn zonen nu niet direct opgevoed in de vrees van God, maar ze integendeel ingevoerd in de duistere praktijken van de macht van de satan.

Ze zijn met zijn zevenen uitgetrokken om hun occulte kunsten overal te verrichten waar ze dat maar kunnen. Op hun rondreis zijn ze ook in Efeze gekomen. Als ze daar het succes opmerken dat Paulus boekt bij het gebruik van de naam ‘Jezus’, nemen zij ook de naam van Jezus in de mond in een poging om boze geesten uit te drijven. Zij gebruiken de naam ‘Jezus’ – uiteraard zonder ‘Heer’ ervoor – als een soort toverformule, een magisch woord. Maar alleen het geloof in wat Zijn Naam inhoudt, geeft kracht, en niet het woord als dode letters.

Ze doen een beroep op de “Jezus Die Paulus predikt”, wat direct duidelijk maakt dat er bij hen geen enkele persoonlijke verbinding met de Heer Jezus is. Ze gebruiken Zijn Naam zonder persoonlijk geloof in Hem, maar alleen om wat die Naam bij anderen bewerkt. Zo ziet helaas ook het geloofsleven van veel christenen eruit. Er is een zekere belijdenis van het geloof, maar er wordt niet naar geleefd (vgl. 2Tm 3:5).

Dat de boze geest niet onder de indruk is van deze lieden, blijkt wel uit zijn antwoord en zijn daaropvolgende daad. Hij kent Jezus en ook van Paulus weet hij. Zijn kennen en weten is een feitelijk kennen en weten zonder dat er enige innerlijke verbinding is. De duivel heeft geloof (Jk 2:19) en kennis omdat hij weet dat hij met niet te loochenen Goddelijke Personen te maken heeft, maar hij onderwerpt zich niet. Tegenover hen die in zijn macht zijn, openbaart hij een diepe minachting, zoals hij tegenover de Heer Jezus en hen die Hem trouw volgen een diepgewortelde haat heeft. We zien hier de minachtig van de satan voor zijn slaven die hij als onbekwame helpers wegjaagt, waarbij hij hen geestelijk vernedert en lichamelijk verwondt.

Wat een list van de satan was, heeft als uiteindelijk resultaat dat er vrees komt over allen die in Efeze wonen, zowel Joden als Grieken, en dat de Naam van de Heer Jezus wordt groot gemaakt. Dat wil niet zeggen dat zij allen ook tot geloof komen, maar Lukas vermeldt het getuigenis dat van deze gebeurtenis uitgaat. Zo wordt het streven van de satan om Gods werk te dwarsbomen door God gebruikt om het getuigenis van Zijn evangelie des te nadrukkelijker te doen uitkomen.

Copyright information for DutKingComments