Acts 2:33-34

Jezus tot Heer en Christus gemaakt

De Heer Jezus is niet alleen door God uit de dood opgewekt, Hij is ook door de kracht van God “verhoogd”. Petrus schrijft alles toe aan God om daarmee te laten zien hoezeer God het werk van Zijn Zoon waardeert en heeft aanvaard. Op aarde mogen mensen Hem hebben veracht en verworpen, maar voor God is Hij de volmaakt Heerlijke Die Hij met vreugde de hoogste en heerlijkste plaats in de hemel geeft. Als de Vader heeft Hij aan de Heer Jezus de Heilige Geest gegeven Die door Hem is beloofd opdat de Heer Jezus Die zou uitstorten (Hd 1:4; Jh 14:16-17; 26; Jh 15:26). Als verheerlijkt in de hemel ontvangt Christus voor de tweede keer de Heilige Geest. Bij Zijn doop ontving Hij de Heilige Geest voor Zichzelf, nu ontvangt Hij de Geest om Die uit te storten over anderen.

Als bewijs voor de verheerlijking van Christus haalt Petrus weer een vers uit de Schriften aan. Dit keer komt het bewijs uit Psalm 110 (Ps 110:1). Zoals hij al heeft gezegd over Psalm 16 dat die niet in de eerste plaats op David slaat, maar op Christus (Hd 2:31), zo zegt hij ook hier dat Psalm 110:1 niet over David gaat, maar over de Heer Jezus. (In de verschillende psalmen die Petrus aanhaalt, hebben we een prachtig opeenvolgend getuigenis van de dood, opstanding, hemelvaart en verheerlijking van Christus.)

David spreekt in Psalm 110:1 over de verheerlijking van de Heer Jezus als een daad van Jahweh, dat is God. De Heer Jezus is door de rechterhand van God verhoogd en God heeft Hem de plaats van eer gegeven aan Zijn rechterhand. Die plaats komt Hem toe, Hij heeft die plaats verdiend. David spreekt over Hem als “mijn Heer”. De Heer Jezus is de Zoon van David als Mens, maar Hij is ook de Heer van David, omdat Hij ook de Zoon van God is.

Er is een “totdat” verbonden aan die plaats van eer aan Gods rechterhand. Er komt namelijk een ogenblik dat de Heer Jezus die plaats zal verlaten om terug te keren naar de aarde. Hij zal dan de vijanden van Zijn volk – en de vijanden van Zijn volk zijn ook Zijn vijanden – oordelen. Hij zal allen die hebben geweigerd zich te bekeren en zich voortdurend vol haat tegen Hem en Zijn volk hebben gekeerd, als overwonnen vijanden onder Zijn voeten leggen zodat Hij erop zal rusten. Dan heeft Zijn grimmigheid ten aanzien van alle onrecht dat Hem en Zijn volk is aangedaan, rust gevonden. Tot dat ogenblik blijft Hij in de heerlijkheid. De uitstorting van de Geest is het bewijs van de plaats die Hij daar nu inneemt (Jh 16:8-11).

Petrus houdt aan het hele huis van Israël de zekerheid voor van wat God met Zijn Zoon heeft gedaan. Hij confronteert hen ook met hun misdaad. Weer spreekt hij over “deze” Jezus. Het contrast tussen de plaats die God Hem geeft en de plaats die de mens Hem geeft, is enorm. De mens heeft Hem als een nietswaardige verworpen, mishandeld en vermoord. God heeft Hem daarentegen tot Heer gemaakt, tot de Gezaghebber Die alle macht heeft in de hemel en op de aarde. God heeft Hem ook tot Christus gemaakt, tot de Drager en Uitdeler van al Zijn beloften.

Ook op aarde was de Heer Jezus Heer en Christus, maar daar was Hij het met betrekking tot Israël en alle beloften die aan Israël zijn gedaan. Nu is Hij het als Mens in de hemel en is Hij het met betrekking tot Gods eeuwige raadsbesluiten.

Copyright information for DutKingComments