Acts 22:6

Paulus ontmoet de verheerlijkte Heer

Hier komt Paulus tot een belangrijk punt in zijn verdediging. Zijn ijver in de vervolging van de christenen krijgt hier een radicale wending. Hij gaat vertellen hoe die verandering in zijn werk is gegaan. Als hij op reis is naar Damascus en daar bijna is aangekomen, vindt er een onverwachte en plotselinge gebeurtenis plaats. Hij weet nog dat het rond het middaguur was – dat lezen we niet in Handelingen 9 –, dat wil zeggen als de zon het hoogst aan de hemel staat en het helderst schijnt. Als er op dat tijdstip een licht gezien wordt dat nog feller is dan de zon, moet dat wel uit de hemel komen (2Ko 4:5-6). Het was licht dat uit de tegenwoordigheid van God kwam, een licht dat het licht van de zon, van de schepping, te boven gaat. Het resultaat was dat hij op de grond viel. Paulus schaamt zich er niet voor dat te vertellen.

Hij deelt zijn gehoor verder mee dat hij een stem hoorde die tegen hem zei: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” De gelovigen vervolgen betekende Hem vervolgen Die vanuit de hemel tot hem sprak; zo’n eenheid is Hij met de Zijnen op aarde. Hij herinnert zich ook nog wat hij op die vraag antwoordde. Het zijn de eerste woorden van Saulus tot de Heer. Zijn antwoord bestond uit de vraag aan de Heer: “Wie bent U, Heer?” Dit is de vraag waarmee ieder die tot geloof komt, moet beginnen. Het is de vraag naar de Persoon van de Heer Jezus. Het gaat om het leren kennen van Hem.

Het antwoord op zijn vraag moet onthutsend zijn geweest. Hij bleek te doen te hebben met “Jezus de Nazoreeër”. Hij vervolgde Hém! Hij vervolgde geen misleide christenen die op wat voor manier dan ook van waanideeën afgeholpen moesten worden, maar een waarachtig levende Jezus. Jezus, Die hij vervolgde, was niet meer in de dood, maar verheerlijkt in de hemel. Dat moest de Joden tot wie hij sprak tot nadenken stemmen, want zij geloofden nog steeds de leugen die de soldaten hadden verspreid na omkoping door de godsdienstige leiders (Mt 28:11-15).

De Heer Jezus noemde Zichzelf ‘de Nazoreeër’, dat wil zeggen de uit Nazareth Afkomstige. Zo hadden de Joden Hem gekend toen Hij op aarde was en zo hadden ze Hem veracht. Tot ontsteltenis van Saulus bleek Hij de verheerlijkte Christus te zijn.

De medereizigers van Saulus waren de onloochenbare getuigen van wat er gebeurde, maar de boodschap was alleen voor Paulus bestemd. Ze hoorden niet “de stem”, wel een geluid van een stem (Hd 9:7; vgl. Jh 12:28-29). Ze hoorden wel dat er iets werd gezegd, maar niet wat er werd gezegd. Zo horen velen vandaag het geluid van het evangelie zonder de boodschap te begrijpen.

Vervolgens sprak Saulus voor de tweede keer tot de Heer, weer in de vorm van een vraag. De tweede vraag die hij aan de Heer stelde, was: “Wat moet ik doen, Heer?” Deze vraag moet door iedere gelovige worden gesteld als een beginsel van zijn hele leven. Om antwoord te krijgen op de vraag ‘Wie bent u, Heer?’ is het nodig aan de voeten van de Heer te zitten om zich te voeden met Hem en Hem te leren kennen (vgl. Lk 10:39). Dan komt vanzelf de vraag naar het bezig zijn voor de Heer, het actief zijn voor Hem. Het christelijk leven is een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en praktijk.

Voor Saulus betekende het dat hij naar Damascus moest gaan, waar de Heer een eenvoudige discipel had voorbereid om hem nadere instructies te geven. Hij moest niet terug naar Jeruzalem om daar door de apostelen verder te worden geleid. Saulus bepaalde zijn leven niet meer zelf, maar God heeft over hem bepaald wat hij moest doen. Dat is ook bij ons zo. Het gaat erom dat wij wandelen in de goede werken die God daartoe tevoren bereid heeft (Ef 2:10).

Copyright information for DutKingComments