Acts 26:16-18

De opdracht van de Heer aan Paulus

Zijn leven krijgt vanaf nu een radicale wending. De Heer heeft niet alleen tot hem gesproken om hem tot bekering en behoud te brengen. Hij moet opstaan en op zijn voeten gaan staan, want de Heer wil van hem een dienaar en getuige maken. Paulus krijgt direct het doel van zijn bekering te horen. Dat geldt ook voor ons (1Th 1:9-10; Hb 9:14). Er lag een groot werk voor hem. Daartoe was de Heer hem verschenen.

Zijn getuigenis heeft dan ook een verheerlijkte Heer als voorwerp. Hij is een totaal andere getuige dan de twaalf apostelen die met de Heer door Israël zijn getrokken. Zoals de dienst van Petrus en Johannes is getypeerd door de Christus op aarde, zo wordt zijn dienst gekenmerkt door een verheerlijkte Heer, een Heer in de hemel. Waarin de Heer hem nog zal verschijnen, zal te maken hebben met het bekendmaken van de verborgenheid van Christus en de gemeente.

Voor de speciale dienst die hij krijgt, wordt hij door de Heer weggenomen uit of losgemaakt van het Jodendom en alle andere mensen en apart gesteld voor een dienst aan hen allen. Hij neemt een uitverkoren positie in zowel tegenover het Jodendom als tegenover het heidendom. Hij heeft voor beide een boodschap van de Heer Die hem daarheen zendt. Hij moet evengoed aan verblinde Joden die boodschap brengen als aan de heidenen. Het Jodendom heeft zijn bevoorrechte positie verloren.

Op vergelijkbare wijze zijn wij bij onze bekering losgemaakt van de wereld (Gl 1:4). Dat is niet om geïsoleerd te leven, maar om er direct weer in teruggestuurd te worden (Jh 20:21) om de verloren mensen te dienen met het doel dat zij tot bekering komen.

God alleen kan ogen openen (Ps 146:8). Als Paulus de opdracht krijgt dat ook te doen, wil dat zeggen dat hij uit Naam van God kan handelen. Het openen van ogen wil zeggen dat iemand de ogen worden geopend voor wie hij is tegenover God om vervolgens te zien wat hem allemaal door God is gegeven. Om de ogen van anderen te openen moeten we oog hebben voor de mogelijkheden die God daarvoor geeft. Zo heeft Paulus bijvoorbeeld de ogen van de Atheners geopend door hen te wijzen op het altaar voor de onbekende God (Hd 17:22-23). Hier staat hij voor Agrippa, wiens ogen hij ook wil openen. Tot hem spreekt hij op indringende wijze wat dit openen van de ogen inhoudt.

De enkele woorden die de Heer hierover tot hem heeft gesproken en die hij hierbij doorgeeft aan Agrippa, bevatten de volheid van het evangelie. Door het evangelie worden iemands ogen geopend, hij komt in het licht en bij God (vgl. Ko 1:12) met alle heerlijke gevolgen daarvan. In de eerste plaats gaat het erom dat de mensen zich bekeren van de macht van de duisternis tot het licht. Van dit licht heeft Paulus zojuist op indrukwekkende wijze een persoonlijk getuigenis gegeven. De macht van de duisternis is de duisternis waarin de ziel door de zonde is gehuld. Deze macht van de duisternis heerste ook in de ziel van Paulus, ondanks al zijn godsdienstigheid.

De mensen moeten zich ook bekeren van de macht van de satan tot God. De macht van de satan ziet meer op de uiterlijke gebondenheid waardoor de mensen komen tot een leven dat alleen om henzelf en het bevredigen van de eigen behoeften draait. Ook daarvan heeft Paulus getuigd. Om zinvol te leven is bekering tot God noodzakelijk. God is de Schepper en weet volmaakt wat nodig is voor een leven tot Zijn eer en Hij geeft ook het daarvoor nodige. Een dergelijk leven “is nuttig tot alle dingen, daar zij [de] belofte heeft van het tegenwoordige en van het toekomstige leven” (1Tm 4:8).

De gevolgen van de bekering mogen er ook zijn. Daarover spreekt Paulus ook. Het is een leven dat is gebaseerd op de vergeving van de zonden die ontvangen is door het geloof “in Mij”, dat is de Heer Jezus. De vergeving van de zonden is het bewustzijn dat er niets meer is tussen de heilige God en de zondige mens die zich heeft bekeerd. Als de zonden weg zijn die scheiding maken tussen God en de mens, opent dat voor de Heer de weg om iedere bekeerde ziel een erfdeel te geven onder de geheiligden.

Het christendom is niet een of andere vervulling van het Jodendom, maar gaat er ver bovenuit. Het gaat over “een erfdeel onder de geheiligden”, een erfdeel samen met alle andere heiligen, in het licht. Het is niet een erfdeel op aarde, maar “in het licht” (Ko 1:12). Het is een erfdeel met Christus (Ef 1:10-11). Al deze heerlijke dingen zijn verbonden met het geloof in Hem Die eens door Paulus zo werd gehaat en Die hem tot staan heeft gebracht.

Copyright information for DutKingComments