Acts 3:14-15

Petrus predikt Christus

Petrus gebruikt de aandacht voor dit wonder om de aandacht te richten op de Bewerker ervan, de Heer Jezus. Met het oog daarop is dit wonder ook gebeurd. Anders dan Simon de tovenaar, die van zichzelf zei dat hij een groot man was (Hd 8:9), wijst Petrus alle eer af (Hd 10:26; vgl. Hd 14:13-16) en geeft die aan de Heer Jezus (vgl. Op 19:9-10). Mensen zijn direct geneigd een zichtbare persoon, een schepsel, te eren en niet de onzienlijke God, de Schepper. Dit is het wezen van afgoderij. Alleen God en de Zoon van God komen eer toe. Zoals God de Zoon eert, moeten wij Hem eren.

Petrus begint zijn derde toespraak dan ook met het wegnemen van een verkeerde indruk. Daarmee begint hij in Handelingen 2 ook zijn tweede toespraak. Daar betreft het de verkeerde indruk dat het spreken in talen dronkenmanspraat zou zijn. Hier moet de verkeerde indruk worden weggenomen dat zij de man gezond hebben gemaakt. Petrus wijst erop dat het niet door hun kracht is dat de man nu kan lopen.

Hij voegt eraan toe dat ook hun Godsvrucht niet de oorzaak van de genezing is. Zij hebben door hun eerbied voor God niet een streepje voor bij Hem, alsof Hij hun daardoor wel een beetje eer zou laten toekomen die alleen Hem toekomt. Hij zegt dat niets in hen ook maar enige bijdrage aan de genezing heeft geleverd. Het is echt allemaal uitsluitend het werk van Jezus Christus over Wie hij vervolgens gaat spreken.

Hij doet dat door te wijzen op de waardering die God voor Hem heeft. Hij noemt God met de Naam die herinnert aan de beloften die Hij aan ieder van de aartsvaders afzonderlijk heeft gedaan. Die beloften hebben als centraal thema dat Hij Zijn Zoon, de Christus, zou zenden om alle beloften te vervullen. Welnu, God hééft Hem gezonden. Petrus noemt de Heer Jezus “Zijn Knecht Jezus” (vgl. Js 42:1). Dit wijst erop dat de Heer Jezus God op aarde heeft gediend.

Maar wat is er een tegenstelling tussen de waardering die God voor Zijn Zoon heeft en de waardering die het volk voor Hem heeft. Het volk heeft Hem niet erkend als de Christus van God en heeft Hem als een misdadiger aan het gezag van de overheid overgeleverd. Pilatus, de vertegenwoordiger van dat gezag, heeft meerdere keren getuigd dat hij geen schuld in Hem vond en daarom oordeelde dat Hij moest worden losgelaten. Maar het volk was niet voor rede vatbaar. In blinde haat hebben ze hun Messias, de Christus van God, ten overstaan van de volken in de persoon van Pilatus, verloochend. Ze wilden niets met Hem te maken hebben en hebben Hem verworpen.

Was nu alles verloren? Nee, want God heeft Zijn Knecht Jezus, Die Hem zo volmaakt heeft gediend, opgewekt en verheerlijkt (Js 52:13). Als zodanig wordt Hij hier nog een keer door Petrus aan het volk voorgesteld.

Het is opmerkelijk hoe Petrus het volk tot twee keer toe beschuldigt van hun verloochening van de Heer Jezus, terwijl hij toch ook zelf nog maar enkele weken geleden Hem tot drie keer toe heeft verloochend. Maar hij heeft zijn verloochening met schaamte en onder tranen beleden en er vergeving van de Heer voor ontvangen. Zodoende is hij vrij voor God om nu het volk met deze zonde te confronteren. Hij doet dat, opdat het volk tot berouw en belijdenis van hun zonde komt en net als hij met God verzoend wordt.

Hij spreekt over de Heer Jezus als “de Heilige en Rechtvaardige”. Als ‘de Heilige’ leefde Hij op aarde volkomen afgezonderd van de wereld en voor God. Hij leefde alleen voor God. Daardoor was Hij ook ‘de Rechtvaardige’. Hij deed altijd alles volkomen in overeenstemming met wat recht is voor God en mensen.

Ondanks Zijn volkomen aan God en mensen toegewijde leven, waar voor de mensen alleen maar goedheid en genade uit voortgekomen zijn, hebben zij de voorkeur gegeven aan een moordenaar, iemand die het leven van anderen neemt. Ze hebben gevraagd of Pilatus hun die man wilde ‘schenken’, terwijl ze Gods Zoon, het grote geschenk van God, verwierpen. Ze wilden liever samenleven met een moordenaar dan met de Vorst van het leven. De Oorsprong en Gever van het leven hebben ze gedood en daarmee voor zichzelf elke weg tot het leven afgesneden.

Met nog meer nadruk dan in Handelingen 2 stelt Petrus de handelwijze van het volk met de Zoon van God voor hun harten en gewetens. Hij laat ook zien dat God Zijn eigen plan heeft en dat Hij triomfeert over de haat en boze daden van de mens. Niet de mens, maar God heeft het laatste woord en dat op een wijze die de mens doet verstommen.

God heeft Zijn Zoon uit de doden opgewekt en stelt Hem opnieuw aan hen voor. God heeft niet alleen heel anders met Hem gehandeld dan zij hebben gedaan, Hij heeft ook hun daad ongedaan gemaakt en er zelfs bijzondere gevolgen aan verbonden. Dat is een grote genade en een bewijs van Gods volmaakte goedheid. Petrus verklaart dat hij en Johannes getuigen van Hem zijn. Hij schaart zich openlijk en onvoorwaardelijk aan de kant van God in zijn beoordeling van de Heer Jezus.

Nadat Petrus zo het volk zijn zonde heeft voorgehouden en verteld heeft wat God met Zijn Zoon heeft gedaan, wijst hij op de man die genezen is. Ze zien hem, ze kennen hem. Ze weten hoe hij was en zien hoe hij nu is. De verandering in zijn situatie is het gevolg van geloof in de Naam van de Heer Jezus. Wat ze zien en waarop Petrus wijst, wordt door hem in directe verbinding gebracht met de hemel en Hem Die daar verheerlijkt is. Ze kunnen van de man direct naar boven kijken, want daar is Hij Die heeft bewerkt wat ze zien.

Geloof is het machtige beginsel waardoor de verheerlijkte Christus Zich op aarde bekendmaakt. Door het geloof in de Heer Jezus heeft de man “volledige gezondheid” ontvangen. Christus doet geen half werk. Ze staan er allemaal bij en ze zien het allemaal dat de man helemaal genezen is door de Naam van Jezus Christus Die zij hebben verloochend en vermoord.

Copyright information for DutKingComments