Acts 4:6

Ondervraging door de Raad

De godsdienstige leiders komen de volgende dag bijeen in Jeruzalem. Het hele bestuurlijke apparaat aan wie het volk is overgeleverd – het zijn “hun oversten, hun oudsten en hun schriftgeleerden” –, maakt zich op om de twee rebellenleiders te verhoren. De leiders zien hun gezag over het volk in gevaar komen. Dit is ook de reden dat ze de Heer Jezus hebben omgebracht.

Aan het hoofd van dit gezelschap staat een klein gezelschap van hogepriesters en hun familie. Lukas noemt enkele namen. Van hen kennen we Annas en Kajafas. Kajafas is de schoonzoon van Annas. Hij was hogepriester tijdens het proces tegen de Heer Jezus (Jh 18:13-14). Johannes en Alexander zijn ons onbekend. Er is wel verondersteld dat het zonen van Annas waren, maar hier is niets met zekerheid van te zeggen. En er zijn nog enkelen van het hogepriesterlijk geslacht aanwezig van wie Lukas de namen niet noemt. Ze laten de apostelen komen en plaatsen hen in het midden.

Daar staan Petrus en Johannes voor een gezelschap bij wie zeker de herinnering naar boven zal zijn gekomen aan de dag dat de Heer Jezus voor hen stond. Ze dachten met Hem de hele beweging te hebben uitgeroeid, maar hier worden ze in Zijn volgelingen opnieuw met Hem geconfronteerd.

Hun ondervraging is niet uitvoerig, maar wel specifiek. Het gaat hun niet om het feit van het wonder. Ze zijn er niet principieel op tegen dat er een wonder zou zijn gebeurd. Wonderen kunnen een sociale verbetering inhouden. Hun grote bezwaar is dat dit wonder verbonden wordt aan de Naam van Jezus, en dat bewerkt grote ergernis.

Ze kunnen het wonder niet loochenen, maar hoe hebben deze eenvoudige mensen dit opzienbarende wonder kunnen verrichten? Waar hebben ze de kracht vandaan gehaald en welke Naam steekt erachter? Hoewel ze goed weten waardoor de apostelen “dit” – dat is de genezing van de verlamde – hebben gedaan, vragen ze er toch naar. Mogelijk willen ze iets horen op grond waarvan ze hen kunnen veroordelen.

Copyright information for DutKingComments