Acts 5:17
Gevangengenomen en bevrijd
De hogepriester en zijn metgezellen, de sadduceeën, staan op. Dat wijst niet alleen op een verandering van lichamelijke houding, maar geeft een geestelijke reactie aan. Zij staan op tegen het werk van de Geest. Steeds wisselen wat de Geest werkt en de tegenacties van de satan elkaar af. Nu komt de volgende tegenstand. In de wereld werkt het goede altijd in de tegenwoordigheid van de macht van het kwaad. De geestelijke autoriteiten vrezen iedere bedreiging van hun positie. Ze kunnen niet werkeloos toezien hoe de invloed van de apostelen hun invloed ondermijnt. Ze moeten zich aansluiten of aanvallen. Aangezien ze zo met jaloersheid zijn vervuld, is van aansluiten geen sprake; daarom kiezen ze voor de aanval. Ze grijpen dit keer niet alleen Petrus en Johannes, maar alle apostelen en zetten hen gevangen. Het lijkt weer tegen het einde van de dag te zijn, want de apostelen worden niet direct ondervraagd. Terwijl de nacht over Jeruzalem daalt, is het oog van God op de gevangenis gericht. Hij lacht om het woeden van de godsdienstige leiders (Ps 2:4). Om Zijn trouwe apostelen te bevrijden stuurt Hij een engel. We zien hier de ironie van God om juist hier, waar de sadduceeën de tegenstanders zijn, die niet in engelen geloven (Hd 23:8), een engel in te zetten. De Heer geeft Zijn apostelen niet de macht om zichzelf te bevrijden. De engel doet wat mensen niet kunnen. Hij opent de deuren van de gevangenis en gaat hen voor naar buiten. Het zal wel volslagen duister geweest zijn in de gevangenis en onmogelijk voor de apostelen om de weg naar buiten te vinden. Het licht van de engel toont de weg. Als ze buiten zijn, geeft de engel de apostelen een opdracht. Uit die opdracht blijkt dat ze zijn bevrijd om hun gewone werk voort te zetten en niet om te vluchten. Hij wijst hun de plaats aan waar ze moeten prediken en zegt tegen hen waarover zij moeten spreken. Ze moeten hun plaats in de tempel weer innemen en “tot het volk al deze levenswoorden” spreken. Gods genade voor Zijn volk gaat door. Hij wil dat het volk “deze” woorden van leven hoort. Het zijn woorden van God Zelf en over de Heer Jezus, waardoor ieder die ze hoort en aanneemt, behouden wordt (Hd 13:26). Het is ook ons voorrecht om deze woorden van leven te spreken tot mensen die Christus nog niet kennen, opdat zij behouden worden. De woorden van de Heer Jezus zijn geest en zijn leven (Jh 6:63). Laten we die woorden toch spreken tot de mensen en ons niet verliezen in woordenstrijd die tot ondergang van de hoorders voert (2Tm 2:14). De apostelen doen wat de engel heeft gezegd omdat ze daarin duidelijk de opdracht van de Heer herkennen. Wat zullen ze het ook graag en met overtuiging doen, nu ze zo bemoedigd zijn door deze opmerkelijke bevrijding. In plaats van naar bed te gaan zullen ze hebben gebeden tot ze ’s morgens vroeg naar de tempel kunnen gaan. Daar aangekomen gaan ze niet een mooi verhaal vertellen over hun spectaculaire bevrijding, maar leren ze het volk. Ze gaan onverschrokken verder met hun onderwijs aan het volk, zonder angst voor de godsdienstige leiders die zij natuurlijk wel verwachten. Die laten dan ook niet lang op zich wachten. Voordat het zover is, vermeldt Lukas eerst dat die leiders bij elkaar zijn gekomen om de apostelen te berechten. Het is duidelijk dat niemand van hen het geringste vermoeden heeft van wat zich die nacht heeft afgespeeld. In de veronderstelling dat ze de zaak onder controle hebben, zenden ze dienaars om de apostelen uit de kerker te halen. Als de dienaars bij de kerker komen, treffen ze daar de apostelen niet meer aan. Dat moet grote verbazing hebben veroorzaakt. Ze keren terug naar de priesters en doen verslag van hun bevindingen. Gedetailleerd vertellen ze wat ze aantroffen toen ze er kwamen. Op het eerste gezicht leek alles volkomen in orde. De kerkerdeuren stonden niet open, maar waren met alle zorgvuldigheid gesloten. Ook de wachters stonden op hun post. Niets wees erop dat de gevangenen er niet meer zouden zijn. Maar toen ze naar binnen waren gegaan en ook de binnenste deuren hadden opengedaan om de gevangenen mee te nemen, was er niemand. Dit relaas van de dienaars over alle zorgvuldigheid en de wachters levert een extra bewijs dat God aan het werk is geweest. Hoe goed de zaak ook was beveiligd, voor God maakt het niets uit. Hij maakt de bewakers gewoon blind en doof gedurende de tijd die Hij nodig heeft. Het herinnert ons – en zou ook zeker de overpriesters moeten hebben herinnerd – aan de gebeurtenissen rond het graf van de Heer Jezus. Daar hadden zij ervoor gezorgd dat het graf goed afgesloten was met een verzegelde steen en met een wacht die het graf moest beveiligen (Mt 27:62-66). Maar al hun maatregelen hebben niet kunnen verhinderen dat de Heer Jezus opstond. Hun maatregelen hebben integendeel een extra bewijs geleverd van Zijn opstanding. Dat bewijs willen ze dan weer ongedaan maken door de soldaten om te kopen en een leugen te laten vertellen (Mt 28:11-15). Hier zijn de hoofdman en de overpriesters verlegen met de situatie. Waar zijn hun arrestanten? Hun vraag blijft niet lang onbeantwoord. Er komt iemand met het bericht dat de gevangenen in de tempel staan en het volk leren. De apostelen doen wat de Heer Jezus ook heeft gedaan. Het leren van het volk wil zeggen dat ze het Oude Testament aan het volk hebben uitgelegd om daaruit te bewijzen dat Jezus de Christus is (vgl. Hd 28:23).
Copyright information for
DutKingComments