Acts 7:53

De aanklacht van Stéfanus

Op dit punt in zijn betoog aangekomen lijkt het erop dat Stéfanus aan de Raad merkt dat zij begrijpen dat hij het over hen heeft. Hij heeft in zijn betoog de pijlen die op hem waren gericht, omgekeerd en ze op hen gericht. Hij heeft elke grond voor zijn veroordeling veranderd in een veroordeling van hen. Zij zijn de aangeklaagden geworden.

In plaats van onder hun dreigende blikken zijn toon wat te matigen en in te binden verheft Stéfanus zijn stem en roept hun toe hoe het er met hen voorstaat. Hij noemt hen “hardnekkigen”, omdat zij hun nek niet willen buigen voor God. Zo heeft God ook over Zijn volk gesproken tot Mozes (Ex 33:5).

Hij noemt hen verder “onbesnedenen van harten en oren”. Ze mogen dan wel door de uiterlijke besnijdenis tot het volk van God behoren, maar innerlijk zijn ze aan de onbesneden heidenen gelijk van wie het hart niet op God is gericht en die niet naar God luisteren (Jr 9:26b; Rm 2:25). In hun afkerigheid van God bieden ze weerstand tegen het werk van de Heilige Geest. Dat doen ze niet zomaar een keer, maar altijd (Js 63:10; Ps 106:33).

Stéfanus heeft tot nu toe steeds gesproken over onze vaderen, maar in deze fase van zijn betoog aangekomen neemt hij afstand van hen en spreekt over “uw vaderen”. Hun vaderen en zij deden en doen hetzelfde in hun weerstand tegen de Heilige Geest. Zij doen dat zelfs duidelijker dan hun vaderen, want de Geest is gekomen en duidelijk werkzaam in een man als Stéfanus (Hd 6:5; 10).

Hij houdt hun in een retorische vraag voor wie van de profeten hun vaderen niet hebben vervolgd. Ze kunnen geen uitzondering noemen, want iedere profeet die door God was gezonden om Zijn volk op hun zonden te wijzen en op te roepen tot bekering, was door hen verworpen (2Kr 36:16; Jr 2:30; Mt 23:31). Al die profeten hebben ook gewezen op de komst van de Rechtvaardige, dat is de Heer Jezus. En wat hebben zij, de Raad, met Hem gedaan? Ze hebben Hem verraden en vermoord.

Deze beschuldiging is ook door Petrus geuit (Hd 3:14-15). Terwijl Petrus nog als verzachtende omstandigheid rekening hield met ‘onwetendheid’, stelt Stéfanus dit gezelschap van godsdienstige leiders volledig verantwoordelijk voor deze grootste misdaad aller tijden. Welke nieuwe openbaring van God er ook kwam, ze hebben die verworpen, tot en met de Zoon van God aan toe.

De laatste woorden die Stéfanus kan spreken, hebben betrekking op de wijze waarop ze de wet hebben ontvangen en op het feit dat zij de wet niet hebben gehouden. Ze hadden hem ervan beschuldigd dat hij tegen de wet had gesproken (Hd 6:11; 13), maar hier geeft hij de wet de hoogste eer en de correcte toepassing. Hij erkent de verheven oorsprong van de wet (Gl 3:19; Hb 2:2) en ook het volle gezag ervan in zijn toepassing op de leden van de Raad.

Copyright information for DutKingComments