Acts 7:56
Stéfanus wordt gestenigd
Met zijn woorden dat zij wetsovertreders zijn, is voor hen de maat vol. Alle opgekropte woede komt eruit. Ze zijn op geen enkele manier in staat iets tegen Stéfanus in te brengen. Zijn bewijsvoering van hun schuld is onweerlegbaar. In plaats van dat zijn woorden hen in het hart hebben geraakt en dat zij hebben gevraagd wat ze moeten doen (vgl. Hd 2:37), is zijn toespraak voor hen hoe langer hoe meer een kwelling, een marteling voor hun geest geworden. Ze knarsen de tanden tegen hem als een uiting van een kwelling die kenmerkend is voor de hel, waarmee ze in verbinding staan (Lk 13:28; Ps 35:16). Terwijl bij hen gedurende de toespraak van Stéfanus de woede toeneemt, wat op hun gezichten is af te lezen, is er bij Stéfanus een toenemende heerlijkheid van de hemel waar te nemen. Zij zijn vol van woede, hij is vol van de Heilige Geest. Zij zien door hun woede een man die ze dood willen maken. Hij ziet niet de woedende menigte, maar hij is door de Heilige Geest volkomen in beslag genomen door wat hij in de hemel ziet: de heerlijkheid van God en Jezus, Die aan Gods rechterhand staat. De heerlijkheid van God was uit de tempel weggegaan (Ez 10:18; Ez 11:23) en teruggekeerd naar de hemel. De heerlijkheid van God was in Christus weer op aarde verschenen, maar verworpen en opnieuw teruggekeerd naar de hemel. Nu ziet Stéfanus die heerlijkheid, wat betekent dat de heerlijkheid zichtbaar is voor christenen die Gods Geest bezitten. Na zijn vlijmscherpe veroordeling spreekt hij nu over de hemel die hij geopend ziet en waarin hij de Heer Jezus als de Zoon des mensen ziet staan aan de rechterhand van God. Evenals het zien van de heerlijkheid van God is ook het zien van de geopende hemelen kenmerkend voor het christendom. In het Jodendom is de toegang tot God gesloten, God is verborgen achter de voorhang. Als de Raad dit alles hoort, slaan de stoppen bij hen door. Ze beginnen te schreeuwen, waardoor ze nauwelijks zullen hebben gehoord wat Stéfanus mogelijk nog verder heeft gezegd. En al zou er nog een woord van deze – in hun ogen – vreselijke misdadiger door hun geschreeuw heen breken en hun oren bereiken, dan maken ze het onmogelijk om het te horen door hun oren dicht te stoppen (Ps 58:5-6). Het is voor hen volkomen onverteerbaar, wat Stéfanus ook zegt. Hij getuigt niet van de heerlijkheid van God – wat normaal zou zijn voor de hemel –, maar van de Zoon des mensen in de heerlijkheid. Het is hun volkomen duidelijk wat hij hiermee zegt. Hij zegt niets meer en niets minder dan dat hij de Messias ziet Die zij hebben verworpen en dat Hij de Zoon van God is (Dn 7:13). Stéfanus zegt nog iets. Hij zegt ook dat Hij de Zoon des mensen “staande” ziet. Dat wijst erop dat de verwerping van de Heer Jezus nog niet totaal is en dat Hij als het ware gereed staat om terug te keren ingeval Zijn volk alsnog tot bekering komt. Dit is echter niet het geval. Integendeel. Door Stéfanus te stenigen sturen ze de Heer Jezus als het ware een gezantschap achterna waarmee ze zeggen dat ze Hem niet als Koning willen hebben (vgl. Lk 19:11-14). In de dood van Stéfanus is ook het getuigenis van de Heilige Geest door hen verworpen. De Heer onderging een schijnproces. Stéfanus wordt zonder enige vorm van proces de stad uitgevoerd en gestenigd. Daarmee ondergaat hij het lot van een Godslasteraar (Lv 24:16). De steniging wordt uitgevoerd door de valse getuigen (Hd 6:13). Om bij het werpen van de stenen niet gehinderd te worden door hun kleren leggen ze die af aan de voeten van een jongeman, Saulus. Later zal Saulus, dan Paulus, zijn betrokkenheid en dit oppassen op de kleren van de stenengooiers aanhalen als een betreurenswaardige zaak (Hd 22:20). Hier horen we voor de eerste keer over hem. Hij is het van harte eens met de steniging van die ‘Godslasteraar’. Stéfanus roept, terwijl hij wordt gestenigd, de Heer aan om zijn geest te ontvangen. De hemel moest niet alleen de Heer Jezus opnemen tot de tijd van het herstel (Hd 3:20-21), maar ook de zielen van de Zijnen, van hen die in Hem geloven. Door het zien van Christus verheerlijkt in de hemel wordt Stéfanus, en ook iedere gelovige, veranderd en gaat op Hem lijken (vgl. 2Ko 3:18). Dat blijkt uit zijn laatste woorden. Zijn laatste woorden zijn niet meer tot het volk gericht – hun heeft hij niets meer te zeggen –, maar tot zijn Heer. Terwijl de stenen hem treffen, knielt hij rustig neer om vervolgens met luide stem, zodat zij het allen horen, voor zijn moordenaars om vergeving te bidden (vgl. Lk 23:34a). Het zien van de Heer Jezus geeft hem die rust in deze omstandigheden. Die rust zien we ook in de manier waarop de dood van Stéfanus wordt beschreven: hij ontsliep. Ontslapen heeft betrekking op het lichaam, niet op de ziel of de geest. Stéfanus wordt uit dit leven weggenomen in de kracht van zijn leven dat een getuigenis was. Jim Elliot, die op achtentwintigjarige leeftijd gedood werd door de speren van Auca-indianen aan wie hij het evangelie wilde verkondigen, schreef: ‘Ik zoek geen lang leven, maar een vol leven.’ En: ‘God zoekt de eeuwigheid te bevolken en ik moet Hem daarbij niet beperken tot oude mensen.’
Copyright information for
DutKingComments