Acts 8:3

Vervolging – Stéfanus begraven

Bij de steniging van Stéfanus heeft Saulus zijn betrokkenheid al getoond door als kledingbewaarder te fungeren (Hd 7:58). Nu merkt Lukas op dat hij met die steniging instemde. Direct na deze opmerking van de instemming van Saulus met de dood van Stéfanus vermeldt Lukas de eerste grote vervolging van de gemeente. Met de dood van Stéfanus is het hek van de dam. De geest van haat die de godsdienstige leiders bezitten, neemt helemaal bezit van hen en komt tot volle ontplooiing.

Met de dood van Stéfanus is ook het extra jaar van genade ten einde dat Israël door God is gegeven om voor Hem vrucht voort te brengen (Lk 13:6-9). Nu Stéfanus is verworpen en daarmee het tweede aanbod van genade, gaat het aanbod van de behoudenis naar de volken. Daarvoor zal God de man gebruiken die nu nog bezig is zich tot de grootste christenvervolger te ontwikkelen.

Eerst wordt het evangelie nog in de landstreken van Judéa en Samaria gebracht. Daarheen wordt de gemeente verstrooid. Het zijn de landstreken die de Heer Jezus heeft genoemd in Zijn opdracht aan de discipelen om daar het evangelie te verkondigen (Hd 1:8). Daaraan is tot nu toe nog geen gevolg gegeven. De Heer gebruikt de vervolging om dat te bewerken (Hd 8:4). Hierdoor worden zij als het ware uitgestuurd in de oogst (Lk 10:2). De apostelen blijven in Jeruzalem. Zijn zij daarmee ongehoorzaam aan hun opdracht? Het kan zijn dat het moedig is om juist nu in Jeruzalem te blijven en dat God het zo wil.

Nadat de Raad zijn woede heeft bekoeld in de steniging van Stéfanus, wordt deze eerste martelaar voor het geloof door Godvrezende mannen naar het graf gebracht. De grote rouw die zij bedrijven, past daarbij. Zij zijn bedroefd, maar niet op de wijze waarop ongelovigen bedroefd zijn die geen hoop hebben (1Th 4:13-14).

Vervolgens richt Lukas onze aandacht weer even op Saulus. Deze heeft met vreugde gezien dat Stéfanus werd gedood. Die gebeurtenis heeft in hem de gekoesterde haatgevoelens losgemaakt, waaraan hij uiting geeft door de gemeente te verwoesten (vgl. Ps 83:5). Daarbij gaat hij secuur te werk. Hij gaat elk huis binnen waarvan hij vermoedt dat daar christenen wonen of samenkomen (Hd 2:46; Hd 5:42).

Als hij hen vindt, boeit hij hen en levert hen in de gevangenis over (Hd 22:4), waar hij hen onder marteling tot lasteren wil dwingen (Hd 26:9-11). Hij maakt daarbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Door haat gedreven mensen hebben geen oog voor verschillen in draagkracht. Juist de zwakkeren zijn voor hen een dankbaar doelwit. Misschien dat het juist in algemene zin zwakkeren zijn die zijn achtergebleven in Jeruzalem omdat zij geen mogelijkheden hebben om te vluchten.

Al de haat die losbarst, volbrengt slechts de wil van God, want door de verstrooiing die daar het gevolg van is, komt het evangelie op vele plaatsen. De vervolging is als een onaangename wind die het zaad meevoert naar andere plaatsen met het gelukkige gevolg dat het daar kan ontkiemen. De haat die hen verdrijft, maakt hen niet bang, maar in tegendeel tot moedige getuigen.

Het verkondigen van het Woord gebeurt door iedere verstrooide gelovige. De verkondiging van het evangelie is hier duidelijk niet afhankelijk van een gave, maar van een hart dat vol is van de Heer. Wat door de vijand bedoeld is om uit te roeien, gebruikt God voor de uitbreiding van Zijn werk.

We vinden hier een mooie toepassing van het raadsel van Simson: “Eten kwam uit de eter, en zoetigheid kwam uit de sterke” (Ri 14:14). De eter en de sterke is de vijand die als de brullende leeuw rondgaat, op zoek wie hij zou kunnen verslinden (1Pt 5:8). Maar in plaats van het verslinden van de gelovigen ontstaat er nieuw leven als gevolg van het geloof in het gepredikte evangelie. Daarvan zien we een prachtig voorbeeld van wat er gebeurt in het gebied van Samaria, waarvan Lukas ons in het volgende gedeelte een verslag geeft.

Copyright information for DutKingComments