Acts 9:1-18

De bekering van Saulus

Saulus ging als een razende tekeer tegen de nieuwe sekte, zoals het christendom in het begin werd gezien. Hij meende daarmee God een dienst te doen (Jh 16:2-3). De Heer liet dat toe, omdat Hij van hem, de grootste vijand van de gemeente, de grootste getuige en apostel van Zijn soevereine genade van de gemeente wilde maken. De geschiedenis van zijn bekering wordt drie keer in Handelingen verteld, één keer door Lukas (hier) en twee keer door de bekeerde Paulus zelf (Hd 22:1-16; Hd 26:1-18).

De dood van Stéfanus had de drang van Saulus tot verwoesting van de gemeente alleen maar groter gemaakt. Dat hij dreiging en moord ‘blies’, duidt aan dat hij die uitademde. Het kwam van binnenuit. Waar hij ook kwam, ademde hij de dood voor de christenen en spuwde hij in zijn woede zijn venijn tegen hen uit. In zijn onverzadigbare dorst naar het bloed van deze vijanden van de godsdienst van de vaderen beperkte hij zich niet tot de vervolging van hen in Jeruzalem en omstreken. Ook in de buitenlandse steden zocht hij hen op (Hd 26:11). Damascus stond ook op zijn lijst.

Damascus had een grote Joodse gemeenschap met meerdere synagogen. Onder hen konden er zijn die christen waren geworden, terwijl ze toch nog niet van de Joden gescheiden waren. Over die synagogen had de hogepriester in Jeruzalem nog geestelijk gezag. De rechtspraak van de Raad gold ook voor de synagogen in de buitenlandse steden. De overheden van die landen stonden een zekere bevoegdheid toe omdat zij meenden dat dit de rust in hun land ten goede zou komen.

De nieuwe beweging, het christendom, wordt hier “de Weg” genoemd (Hd 9:2; Hd 19:9; 23; Hd 22:4; Hd 24:14). Het toont de dynamiek aan van het christendom, hoe het zich ontwikkelt. Het wijst vooral op de Heer Jezus, Die gezegd heeft: “Ik ben de weg” (Jh 14:6). De opzet van Saulus met zijn reis naar Damascus was, om daar mannen en vrouwen geboeid weg te halen die van ‘de Weg’ waren en ze naar Jeruzalem te brengen. Daar zouden ze dan voor de Raad gebracht kunnen worden om berecht te worden.

Onderweg naar Damascus gebeurt het voor hem volkomen onvoorziene en ook volledig ongewenste, ja, zelfs het meest gehate. Plotseling omstraalt hem een licht uit de hemel, waardoor hij op de grond valt. Saulus zal te voet hebben gereisd. Een farizeeër te paard is niet erg waarschijnlijk. De afstand tussen Jeruzalem en Damascus bedraagt rond de tweehonderd kilometer. De reis zal dan ook dagen in beslag hebben genomen. Daardoor is het ook begrijpelijk dat het bericht van zijn komst hem vooruitgesneld is en de christenen in Damascus ervan op de hoogte waren (Hd 9:14). In het licht van de zon dat hem omstraalt, verschijnt de Heer Jezus aan deze zoon van Abraham (Hd 9:17; vgl. Hd 7:2).

Uit de woorden die de Heer bij Zijn verschijning aan Saulus tot hem spreekt, blijkt dat Hij Zich een verklaart met de Zijnen op aarde. Door de Zijnen op aarde te vervolgen is Saulus bezig Hem te vervolgen. Die volstrekte eenheid tussen de verheerlijkte Heer in de hemel en de gemeente op aarde zal de inhoud zijn van de dienst van Saulus, later Paulus. Aan hem is de verborgenheid van Christus bekendgemaakt, dat wil zeggen de eenheid van de gemeente als hemels volk met de in de hemel verheerlijkte Christus (Ef 3:3-11).

Het gezag van de Persoon Die spreekt, is onloochenbaar. Saulus spreekt Hem direct aan met “Heer”, terwijl hij toch nog niet wist Wie Hij was. Vervolgens vraagt hij Wie Hij is. Dit zijn de eerste woorden van een tot staan gebrachte en neergeworpen Saulus. Het antwoord dat de Heer hem geeft, brengt hem ook geestelijk volledig aan de grond. “Jezus” sprak tot hem!

De dood gewaande Jezus bleek te leven en de Heer der heerlijkheid te zijn. Wat een schokkende ontdekking! Daar komt bij dat ‘Jezus’ niet alleen de Heer der heerlijkheid is, maar Hij erkent ook de discipelen die Saulus gevangen wilde nemen als een met Hem. De weerloze schapen die hij vervolgt, hebben een Verdediger, een Bewaker in de Heer Jezus. Ook komt hij tot de ontdekking dat ijver voor het Jodendom ijver tegen de Heer betekent.

De bekering van Paulus is een voorbeeld van de bekering van Israël wanneer zij ook oog in oog komen te staan met Hem Die zij hebben verworpen (Zc 12:10). Ook staat zijn bekering model voor elke andere: als hij, die zichzelf de grootste zondaar noemt (1Tm 1:15), is gered, is er hoop voor iedere andere zondaar die noodzakelijk een kleinere moet zijn.

De Heer Jezus heeft een begin gemaakt met een werk dat van de grootste tegenstander van het christelijk geloof de vurigste pleitbezorger ervan zal maken. Om dit voort te zetten geeft Hij Saulus de opdracht op te staan en de stad binnen te gaan. Daar zal hem gezegd worden wat hij moet doen. De Heer heeft hem persoonlijk tot staan gebracht in zijn woeden tegen Hem. Hij zal nu anderen inschakelen om Saulus verder te vormen.

Saulus reisde niet alleen. Er waren mannen bij hem, naar we mogen aannemen om hem te helpen bij het uitvoeren van zijn opdracht. Het ligt voor de hand dat het politiedienaren van het sanhedrin waren. Deze mannen waren ook op de grond gevallen door het plotselinge licht dat ook hen omstraalde (Hd 26:13-14). Ook hoorden zij de stem, maar zij zagen niemand. Het was voor hen een onverklaarbaar verschijnsel, waarvoor ze geen woorden hadden.

Ze deelden in alle uiterlijke kenmerken die met de ontmoeting van hun aanvoerder met de Heer der heerlijkheid gepaard gingen, maar aan het wezen ervan hadden ze geen deel. De Heer Jezus verscheen niet aan hen en ook Zijn woorden tot Saulus verstonden ze niet. Ze waren blind en doof voor Hem en Zijn woorden.

Bij Saulus is de uitwerking van de ontmoeting er des te indrukwekker om. Er is geen enkel weerwoord, zijn wil is gebroken, zijn hart overweldigd, zijn geest verslagen. Hij onderwerpt zich volledig aan de stem die tot hem spreekt. In Gods tegenwoordigheid vindt geen verontschuldiging of zelfrechtvaardiging plaats. Hoe heel anders had hij zich zijn binnenkomst in Damascus voorgesteld. Hoe is zijn plan verijdeld.

Zonder dat hij er iets over te zeggen heeft, wordt hij bij de hand genomen en Damascus binnengebracht om te worden gevoegd bij het gezelschap dat hij wilde uitroeien. De hater en verwoester van de gemeente is geworden als een mak lam dat zich willoos laat leiden. Hij kan niet anders dan zich aan de leiding van anderen overgeven, want hij is blind. In deze toestand van blindheid kan zijn geest door niets worden afgeleid. Zijn blindheid toont hem ook dat hij vanaf nu geen oog meer moet hebben voor de pracht en luister van de Joodse godsdienst die immers op het uiterlijk is gericht.

In het licht van de nood van zijn ziel verdwijnen ook de behoeften van het lichaam. Hij eet of drinkt niets. In deze dagen van blindheid zal het verschrikkelijke van zijn woeden tegen de Heer tot hem zijn doorgedrongen (1Tm 1:12-17). Van medestanders die hem bezoeken en willen vertroosten, lezen we niets. Maar de Heer is met hem bezig.

Gesprek tussen de Heer en Ananias

Na Zijn eigen werk, dat geen mens kon doen, gaat de Heer nu discipelen gebruiken voor de verdere vorming van Saulus. Niet Petrus wordt naar Saulus gestuurd, maar een eenvoudige, tot nu toe voor ons onbekende discipel. Alles wat de Heer met Saulus doet, gaat buiten Jeruzalem om. Ananias betekent ‘Jahweh is genadig’. Dat blijkt uit Zijn hele handelen met Saulus.

We zouden nooit van Ananias hebben gehoord als God hem niet had willen gebruiken in verbinding met Saulus. Hij is een gewone discipel, onopvallend voor mensen, maar bruikbaar voor God op het moment dat Hij hem nodig heeft. Zo zijn er veel verborgen discipelen door God gebruikt. Zij staan op de achtergrond van veel vooraanstaande dienaren en zijn van invloed geweest op hun dienst en de vorming daartoe.

De Heer spreekt met Ananias zoals een man spreekt met zijn vriend. Zodra Hij tot hem spreekt, is er bij hem directe bereidheid om te luisteren. Met de woorden “zie, hier ben ik, Heer”, stelt hij zich onmiddellijk beschikbaar aan de Heer. Hij lijkt niet te schrikken van de stem van de Heer, gewend als hij is aan een persoonlijke omgang met Hem.

De Heer vertelt Ananias waar hij moet heengaan en wie hij moet zoeken. Hij krijgt een adres en de naam van de eigenaar van het huis. Daar moet hij de man zoeken die van Tarsus komt en naar de naam Saulus luistert. Omdat hij in dat huis moet zoeken, is het huis van Judas waarschijnlijk een herberg met meerdere gasten. De naam van de straat, de Rechte, vormt een contrast met de verdraaide weg die Saulus tot dan toe is gegaan. Dat leek hem wel een rechte weg, maar het einde daarvan zou hem in de dood voeren (Sp 14:12; Sp 16:25).

Ananias krijgt nog een extra signalement waaraan hij Saulus zal kunnen herkennen en dat is waarmee Saulus bezig is: hij bidt. Hij hoeft dan ook niet bang te zijn voor een dreigende houding bij Saulus. Hij is zo mak als een lammetje. Het is de eerste uiting van het nieuwe leven die we van Saulus te horen krijgen. De afhankelijkheid die in het gebed tot uitdrukking komt, zal zijn hele dienst kenmerken. De Heer vertelt Ananias ook dat Hij Saulus heeft voorbereid op zijn komst. Hij heeft hem in een gezicht op de hoogte gebracht van de persoon die hem zal komen opzoeken, wat deze met hem zal doen en dat hij weer zal kunnen zien.

Na de opdracht en de uitvoerige informatie daarover heeft Ananias toch nog bedenkingen. Met opvallende vrijmoedigheid spreekt hij volkomen vertrouwelijk en open met de Heer over Saulus. De Heer laat hem zijn bezwaren uiten, zonder hem in de rede te vallen. Met de gepaste eerbied spreekt Ananias Hem aan als “Heer” en vertelt Hem dan wat hij over Saulus heeft gehoord. Hij heeft uit betrouwbare bronnen vernomen hoeveel kwaad deze man de gelovigen in Jeruzalem heeft aangedaan. Hij spreekt over de gelovigen tot de Heer als “Uw heiligen”. Het gaat om een gezelschap dat Christus toebehoort en dat Hij voor Zichzelf heeft afgezonderd van de wereld (1Ko 6:11).

Ananias weet ook dat Saulus volmacht van de overpriesters heeft om allen te boeien die tot de Heer Jezus bidden als tot God. Het is de grote ergernis van de Joden dat de christenen de Messias als God erkennen. Het is sowieso een ergernis in de verachte Jezus de Messias te zien, maar het wordt nog veel erger als ze de Messias ook nog als God zien. Voor de orthodoxe Jood is de Messias een mens, wel een bijzonder mens, maar toch niet meer dan een mens.

De Heer beantwoordt de tegenwerping van Ananias niet met streng gezag, maar geeft een geduldige verklaring, hoewel Ananias natuurlijk moet gehoorzamen. Hij spreekt met hem als iemand die Zijn vertrouwen waard is en legt hem uit wat Hij met Saulus van plan is. Saulus is een door en voor Hem “uitverkoren vat”. Met het woord ‘vat’ wil de Heer zeggen dat Hij Saulus gaat gebruiken als een instrument in Zijn dienst. Hij gaat dit ‘vat’ vullen met opdrachten voor Hem.

De uitwerking van die opdrachten zal Saulus tot een getuige maken van de Naam van de Heer Jezus, zowel voor volken, dat zijn gewone mensen, als voor koningen, dat zijn hooggeplaatsten. Hij zal de Naam van de Heer Jezus ook dragen voor de zonen van Israël. Opmerkelijk is wel dat zij het laatst worden genoemd.

De uitvoering van zijn opdrachten zal allemaal niet vanzelf gaan, zonder moeite, maar het zal hem veel lijden bezorgen voor diezelfde Naam. Dat lijden begint al bij zijn eerste predikingen (Hd 9:23; 29).

Ananias bij Saulus

Na de toelichting van de Heer over wat er met Saulus zal gebeuren, gaat Ananias naar het huis waar Saulus is. Als hij bij hem is binnengekomen, legt hij hem de handen op, zoals de Heer hem op een indirecte manier heeft gezegd toen Hij hem vertelde over het gezicht dat Saulus heeft gezien (Hd 9:12). Door de komst van Ananias wordt het geloof van Saulus bevestigd, want Ananias kan hem zeggen wat er met hem is gebeurd, hoewel hij de stad niet uit is geweest.

Ananias woont in Damascus en stond op de lijst van Saulus als kandidaat om omgebracht te worden. Nu legt deze hem de handen op, noemt hem “broeder” en vergeldt zo het kwade met het goede. Hij legt hem niet de handen op om hem te wijden voor zijn dienst, ook niet om hem de gaven van de Geest mee te delen. Hij legt hem de handen op om hem als broeder te aanvaarden en zich een met hem te verklaren in het geloof.

Het is ook een getuigenis dat christen-zijn geen solo aangelegenheid is. Christenen zoeken elkaar op en hebben behoefte aan gemeenschap. Hier ontmoeten twee mannen elkaar die elkaar nooit eerder hebben ontmoet, maar ze worden door de Heer bij elkaar gebracht nadat ieder van hen door Hem over de ander is ingelicht.

Een eenvoudige discipel ontfermt zich over hem die de grote apostel zal worden en laat hem de eerste gemeenschap ervaren die zo kenmerkend is voor christenen. Door de handen van deze eenvoudige discipel – en niet van een van de apostelen – ontvangt Saulus ook zijn gezichtsvermogen terug en wordt hij vervuld met de Heilige Geest. God is soeverein om te gebruiken wie Hij wil. Zo wordt elke menselijke aanmatiging in de roeping van deze speciale dienaar voorkomen.

Zijn eerste dagen als christen brengt Saulus door bij de discipelen in Damascus. Door zich bij hen te voegen legt hij er ook openlijk getuigenis van af dat hij gelooft wat zij geloven. Hij zal ook zeker door hen zijn verzorgd en zo de eerste weldaden hebben genoten van het nieuwe gezelschap waartoe hij is gaan behoren. Hij maakt dankbaar gebruik van het voedsel dat ze hem geven. Zo komt hij weer op krachten die hij vanaf nu inzet om een andere Heer te dienen.

Copyright information for DutKingComments