Amos 1:2

De HEERE brult

Amos begint waar Joël ophoudt. De laatste woorden van Joël gaan over het brullen van de HEERE als het brullen van een leeuw (Jl 3:16). Joël spreekt in Juda en zijn uitspraak is waarschijnlijk niet bekend in Israël. Door het gebruik dat Amos ervan maakt, wordt deze uitspraak ook bekend in Israël. Ook worden deze twee profeten hierdoor met elkaar verbonden. Door op deze wijze aanhalingen met elkaar te verbinden, maakt God de verschillende getuigen tot één getuigenis.

De HEERE spreekt vanaf Sion, de centrale plaats van aanbidding en regering. Hij doet dat niet om te troosten en te leiden, maar om aan te klagen en te veroordelen. Daarbij spreekt Hij niet alleen tot vreemden, maar ook en vooral tot Zijn volk. Amos verwijst hier, hoewel hij in Israël optreedt, naar Sion als de woonplaats van de HEERE.

Het ‘brullen’ van de leeuw wordt gehoord in de donder in de lucht. In Joël gaat het ‘brullen’ aan het vrederijk vooraf. Het is daar gericht als een dreiging naar de vijanden, terwijl het wordt gevolgd door het geven van een schuilplaats aan Zijn volk. Hier is ditzelfde ‘brullen’ van de HEERE eveneens gericht tegen de vijanden van Zijn volk, maar tevens ook tegen Zijn eigen volk, omdat dit zich vijandig tegen Hem gedraagt. Het wordt dan ook niet gevolgd door het geven van een schuilplaats, maar door oordeelsaanzeggingen (vgl. Jr 25:30-33). Het brullen is alleen nog dreiging en nog geen verscheuring. Zo stelt de HEERE Zich direct bij het begin van deze profetie al op.

Het door Amos aangekondigde oordeel treft niet alleen de mensen, maar ook het land. Het ‘treuren van de weiden’ wijst erop dat gras en bloemen hun pracht en schoonheid zullen verliezen (Hs 4:3; Jl 1:10). “De top van de Karmel” is bekend om zijn overvloedige bebossing die schaduw geeft.

God komt om te oordelen. Hij neemt de vruchtbare regen weg. Grote droogte is het gevolg. De weiden in Galilea zullen verdrogen, evenals het beboste gebied van de Karmel. Door de oordelen van God zullen de vreedzame werkzaamheden van de herder ophouden, want er is geen gras meer voor de kudden (Jr 25:36-38). En wie erop uittrekken om een beschutting tegen de felle zon te zoeken, zullen die op de Karmel tevergeefs zoeken.

Copyright information for DutKingComments