Amos 1:6-8

Oordeel over de Filistijnen

De Filistijnen zijn grensvijanden. Zij bezetten de kustvlakte in het zuidwesten van Israël. Ook bij hen wordt overtreding op overtreding gevonden tegen het volk van God. Over hen komt het oordeel omdat zij zich aan mensenhandel schuldig hebben gemaakt. Hoewel we hierover in de Schrift geen aanwijzing vinden, ligt het voor de hand dat de Filistijnen bij verschillende invallen in Israël mensen gevangen hebben genomen en die aan de Edomieten hebben verkocht.

Amos heeft het erover dat Gods volk “volkomen” in ballingschap is gevoerd, waarmee hij de enorme omvang van deze misdaad onderstreept. Het binnendringen in Israël en het wegvoeren van inwoners vinden we in 2 Kronieken 21 waarna de verhandeling aan Edom kan hebben plaatsgevonden (2Kr 21:16-17). Ook de profeet Joël spreekt over het verkopen van inwoners van Israël (Jl 3:4-6). In deze handelwijze zien we een beeld van de valse, vleselijke godsdienst, voorgesteld in de Filistijnen, die de mens overlevert aan de macht van het vlees, voorgesteld in Edom.

God zal deze handelwijze van de Filistijnen oordelen, wat wordt weergegeven door het werpen van vuur. Van de Filistijnen zal zelfs het overblijfsel uitgeroeid worden, zodat er van dit volk niets zal overblijven (Ez 25:15-17).

Van de vijf steden waarin de Filistijnen wonen, worden er vier genoemd. Als mogelijke reden voor het niet vermelden van Gath is wel geopperd dat deze stad zich niet heeft hersteld van de verwoesting die koning Uzzia over haar heeft gebracht (2Kr 26:6). Ook in latere lijsten van de Filistijnse steden komt Gath niet voor (Jr 25:20; Zf 2:4; Zc 9:5-6).

Copyright information for DutKingComments