Amos 2:11-12

Profeten en nazireeërs

In de vorige verzen hebben we het getuigenis van al Gods weldaden, door Hem bewezen aan het hele volk, de twaalf stammen. Maar Gods zorg voor Zijn volk blijkt ook uit de middelen die Hij te midden van Zijn volk heeft gegeven om het tot Zich te doen terugkeren. Daar is in de eerste plaats het getuigenis van de “profeten”. Zij hebben Zijn woorden gesproken. In de tweede plaats wijst Amos op het getuigenis van de “nazireeërs”. Zij hebben door hun leven gesproken. Profeten hebben in hun prediking verkondigd Wie God is, nazireeërs hebben in hun leven getoond Wie God is.

Profeten spreken meestal als het volk van God is afgeweken. Dan laat God Zijn Woord door hen aan Zijn volk prediken om het op te roepen tot belijdenis en terugkeer tot Hem. Vóór Amos hebben vele profeten tot het hele volk, de twaalf stammen, gesproken (Hb 1:1a). We kunnen bijvoorbeeld denken aan Mozes en Samuel. Maar ook in het midden van de tien stammen, die geen tempel, altaar en priesterschap hadden, heeft God Zich niet onbetuigd gelaten. Vooral Elia en Elisa hebben in het tienstammenrijk gewerkt. Ook daarna heeft God boodschappers gestuurd die uit henzelf voortkwamen en hun taal spraken.

Een bijzonder getuigenis heeft God gegeven in de nazireeërs. Al lezen we niet veel over de nazireeërs, toch moeten zij, gezien de aanhaling hier door Amos, een belangrijke plaats onder het volk hebben gehad. Het woord ‘nazireeër’ – in het Hebreeuws nazir – betekent ‘afgezonderd’. Hiermee wordt de toewijding aan God aangegeven die deze personen in praktijk brengen.

Om zich af te zonderen en aan God toe te wijden legt de nazireeër een speciale gelofte af. Daarover lezen we in Numeri 6. Nazireeër worden doet iemand vrijwillig. Maar wil iemand, “een man of een vrouw” (Nm 6:2), het worden, dan worden daar voorwaarden door God aan verbonden. Die voorwaarden zijn dat zo iemand

1. niets van de wijnstok mag nuttigen,

2. het haar lang moet laten groeien en

3. geen dode mag aanraken (Nm 6:3).

Deze voorwaarden zijn in hun toepassing op ons als volgt ‘te vertalen’. Iemand die zich aan God wil toewijden,

1. doet vrijwillig afstand van aardse vreugden – wijn is een beeld van dingen die in zichzelf niet slecht zijn (Ri 9:13),

2. neemt een onderdanige plaats in – waarvan ook nu nog het lange haar van de vrouw het beeld is (1Ko 11:1-16), dat ook vandaag nog van toepassing is – en

3. blijft af van alles wat niet in verbinding met de levende God staat – dat is het kenmerk van de dood.

Het is een grote zegen van Godswege als Hij zulke mensen, ook jonge mensen, die Hem toegewijd willen leven, onder Zijn volk verwekt. Zij betekenen een geestelijke zegen voor het hele volk. In aardse zegeningen kunnen ook de heidense volken zich verheugen. Daarom wijst Amos op de geestelijke zegen die deze gaven van God aan Zijn volk inhouden. Deze geestelijke zegen gaat aan de aardse vooraf, want de aardse zegen is afhankelijk van hun geestelijke gesteldheid. Om die in overeenstemming met God te brengen laat Hij door Zijn profeten horen wat Hij van Zijn volk wil. Door de profeten die Hij zendt, houdt Hij de verbinding met Zijn volk in stand.

Hoewel in Numeri 6 staat dat iemand nazireeër wordt als gevolg van een vrijwillige beslissing om een gelofte te vervullen, is het duidelijk dat zo’n gelofte gedaan wordt vanuit een innerlijke aansporing door de Geest. Ook het leven als nazireeër kan alleen gebeuren onder de kracht en leiding van Gods Geest. Daarom kunnen naast de profeten ook de nazireeërs als een gave van God gezien worden. In de nazireeër kan het volk zijn eigen roeping tot toewijding aan God zien, met tegelijk het zicht erop dat de HEERE ook de kracht geeft om het in praktijk te brengen.

Hoewel het nazireeërschap niet aan leeftijd is gebonden, spreekt Amos hier over “uw jongemannen”. Juist jonge mensen wil God gebruiken om te midden van Zijn volk te laten zien wat een leven van toewijding betekent. Wat is er ook vandaag in de christenheid een grote behoefte aan jonge christenen die zich vrijwillig dingen ontzeggen waarvoor hun leeftijdsgenoten zich inzetten, om zich helemaal te wijden aan de zaak van God. Laten we God vragen dit in de harten van nog veel jongeren te werken. Een voorbeeld van de zegen die zo’n toewijding geeft, lezen we in Jeremia 35 (Jr 35:1-19).

Met Zijn vraag “is dit niet zo?” benadrukt God Zijn geven van de profeten en de nazireeërs. Hij vraagt Zijn volk met klem om te beoordelen of Zijn opmerkingen juist zijn. Zulke vragen dienen om het geweten aan te spreken, om tot nadenken aan te zetten en tot inzicht te brengen van het handelen van God. Wie daarmee van harte instemt, keert terug tot Hem. God wil mensen betrekken in Zijn handelingen en hen door het nadenken erover tot de erkenning brengen dat het niet anders kan.

Opstand

Wat is het antwoord van het volk op Gods zorg? Je kunt je voorstellen dat de slechte gezindheid van het volk zich uit door gewoon niet naar die mensen te luisteren en hun boodschap te negeren. Maar hun slechte toestand openbaart zich op een vreselijker wijze en wel in de geest van rebellie.

In plaats van zich door de voorbeelden van de nazireeërs tot een heilig leven te laten aanzetten wil het volk dat de nazireeërs wijn drinken om hun gelofte te verbreken. Het geven van wijn wil hier niet zeggen dat ze wijn aanbieden, maar dat ze op een gewelddadige manier de nazireeërs dwingen om wijn te drinken.

De profeten ontmoeten dezelfde geest van rebellie. Gods getuigen zijn onverdraaglijk voor het volk en ze doen er alles aan om hun het zwijgen op te leggen. Amos heeft dat zelf ook ervaren (Am 7:12; vgl. Js 30:10; Jr 11:21; Mi 2:11).

En wat beleven wij vandaag? Welk antwoord geven wij op Gods zorg? Veel ‘nazireeërs’ zijn verleid om toch weer ‘wijn’ te gaan drinken. De satan zal alles in het werk stellen om juist jongeren in te palmen, zodat ze geen gehoor geven aan de roep van God, maar luisteren naar de stem van mensen. Christenen die het niet zo nauw nemen, voelen zich kriebelig worden als ze andere christenen zien die volledig aan de Heer toegewijd willen leven.

Natuurlijk is er best wat op het leven van toegewijde christenen aan te merken. Ook dat zijn geen volmaakte mensen. Maar in plaats van aangesproken te worden door wat er aan toewijding te zien is, wordt vaak geprobeerd toegewijde christenen te brengen tot een handelen waarbij niet Christus maar de eigen genoegens centraal staan.

Als zulke christenen voor die druk bezwijken, zal hun leven geen ‘veroordeling’ meer vormen voor minder of niet toegewijde christenen. De angel is eruit. Het zal toegewijde christenen er overigens niet om te doen zijn anderen te veroordelen die minder toegewijd leven. Het is een min of meer automatisch gevolg, iets waaraan niet te ontkomen is.

De Heer Jezus bovenal, en in Zijn navolging ook Paulus, zijn volkomen aan God toegewijd geweest. De haat die de Heer en Paulus hebben ondervonden, was niet te ontlopen. Wie toegewijd wil leven, moet erop rekenen dat hem of haar overkomt wat Paulus tegen Timotheüs zegt: “En ook allen die Godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden” (2Tm 3:12).

Wat de nazireeër ondervindt, zal ook de trouwe profeet ervaren. Een duidelijke, radicale prediking van Gods Woord wordt in de christenheid in het algemeen niet op prijs gesteld. Zolang je het geweten buiten schot laat, zal men je aanhoren. Maar wijs je op het kwaad, dan ontmoet je verwerping en zal men proberen je het spreken onmogelijk te maken.

Copyright information for DutKingComments