Amos 3:2

Alleen u heb Ik gekend

Het is het exclusieve voorrecht van Israël dat de HEERE hen kent. Kennen is hier een kennen in liefde en drukt een speciale intimiteit uit. De HEERE zegt hetzelfde van Jeremia als Hij hem vertelt hoe Hij hem al heeft gekend vóór de moederschoot (Jr 1:5a). Het woord ‘kennen’ sluit de gedachte in van het soevereine handelen van God, Die het voorwerp van Zijn kennis voor Zijn doel uitkiest en apart zet. Kennen is maar niet een ‘kennisnemen van’ of ‘bekend zijn met’, maar een kennis van het diepste wezen van het volk of een mens als iets waarmee uitdrukking wordt gegeven aan gemeenschap. Dat God Zijn volk kent, wil zeggen dat Hij er gemeenschap mee heeft.

Een volk dat zo’n speciale plaats heeft gekregen, kan niet anders dan ook een speciale beoordeling krijgen. Die speciale beoordeling klinkt door in het ernstige “daarom”. Israël meent dat het door zijn uitverkiezing en zijn bijzondere positie niet behandeld zal worden als de omringende volken. Maar God zal het volk juist vanwege zijn nauwe betrekking met Hem des te zwaarder straffen voor zijn zondige gedrag. Daarbij wordt geen enkele ongerechtigheid over het hoofd gezien: “Al uw ongerechtigheden.”

De maat van de relatie is altijd de maat van verantwoordelijkheid. Daarom is dit vers ook zo belangrijk voor christenen. Zij staan in een speciale relatie met God. De zonden die Gods volk bedrijft, zijn altijd smartelijker voor Hem dan de zonden van andere volken. Die andere volken leven in onwetendheid aangaande Hem, terwijl Hij Zijn volk heeft bekendgemaakt met Zijn wil.

Een voorbeeld kan helpen om dit verschil in behandeling te verduidelijken. Stellen we ons een groep jongens voor die iets doet wat niet mag. Een politieagent die net langs komt, grijpt er eentje in de kraag en geeft hem een flink pak slaag. Omstanders roepen: ‘Ze deden het allemaal!’ ‘Dat weet ik’, zegt de agent, ‘maar deze jongen is mijn zoon.’ Reken er maar op dat de agent thuis ook nog een hartig woordje met zijn zoon zal spreken.

In Leviticus 4 wordt ook duidelijk dat het wel degelijk uitmaakt wie een zonde begaat. Daar is het te zien aan de grootte van het offer dat ingeval van een zonde moet worden gebracht. De zonde van een vorst, een vooraanstaand iemand onder het volk, wordt strenger genomen dan van een gewoon lid van het volk. De Heer Jezus spreekt in dezelfde zin (Lk 12:47-48; vgl. Mt 11:20-24).

Copyright information for DutKingComments