Amos 3:9-15

Doet het horen

Na de rechtvaardiging van zijn dienst als profeet verkondigt Amos nu zonder enige terughoudendheid het oordeel dat over de tien stammen moet komen. De opdracht van de HEERE aan de profeten is: “Laat het horen.” Zij moeten Asdod en Egypte oproepen tot getuigen van de gewelddadigheden en gruwelen die zich afspelen in de paleizen van Samaria. Daarvoor moeten ze op de bergen van Samaria plaatsnemen en zien wat zich daar afspeelt. Van wat ze hebben gezien, moeten ze weer getuigenis afleggen tegenover Israël.

Door deze handelwijze van de HEERE wordt de overmaat van de zonden van Israël op beschamende wijze voorgesteld (vgl. 2Sm 1:20). Wat een vernedering is het voor het volk van God als het door heidenen beoordeeld moet worden. Soms heeft de wereld een juister oordeel over het kwaad bij Gods volk dan de christen zelf. De Filistijnen, voorgesteld in de stad Asdod, zijn het volk dat het dichtst bij hen ligt. Egypte is het bekende grote rijk.

Wat God heeft bekendgemaakt, moet worden gepredikt, dichtbij en veraf. Door hen tot getuigen te maken van de zonden die Samaria bedrijft, moeten de vijanden begrijpen dat God hen terecht gebruikt om Zijn volk te tuchtigen. Asdod en Egypte worden opgeroepen om getuigen te zijn van Israëls ongerechtigheid die hier tot uiting komt in rustverstoring en onderdrukking. Er wordt algemeen (sociaal) onrecht gepleegd, en machtigen misbruiken hun positie om anderen te onderdrukken. Het hele maatschappelijke leven is ontwricht (Pr 4:1).

Overigens mag het feit dat God hen gebruikt om Zijn volk te tuchtigen de volken om hen heen niet tot de gedachte brengen dat zij zelf beter zijn. Om het in nieuwtestamentische taal te zeggen: ze zullen zich moeten realiseren dat “het oordeel begint bij het huis van God”. Daarna zal het hen treffen en wat zal hún einde zijn? (1Pt 4:17).

Waarom het oordeel komt

“Zij weten niet te doen wat recht is”, wil zeggen dat recht doen hun totaal vreemd is. Het is een weg die ze nooit hebben bewandeld, ze hebben er in het geheel geen kennis van. Wat ze kennen en doen is het omgekeerde: ze stapelen onrecht en geweld op in hun burchten of paleizen.

Hoe beeldend is hier de taal van Amos. Hun huizen zijn net pakhuizen, gevuld met allerlei welvaartsgoederen. Maar met het opstapelen van deze goederen stapelen zij ook hun sociale zonden op, want hun voorraad hebben ze te danken aan geweld en onderdrukking. Als je naar die opgestapelde goederen kijkt, zie je hun opgestapelde zonden. Hun morele zinnen zijn zo verwrongen, dat ze geen onderscheid meer kennen tussen goed en kwaad. Het doen van onrecht is hun tot natuur geworden.

Het optreden tegen het onderdrukken van de armen en sociaal zwakken door de rijken en machtigen is een element waarop Amos steeds weer terugkomt (Am 2:6; Am 4:1; Am 5:7; 10; 12; 15; Am 6:3; 12; Am 8:5).

De vijand doet zijn werk

Ze zullen met verrukking hun telkens grotere stapels goederen hebben bekeken. Maar het plezier erin zal hun vergaan. Hun luxe woningen zullen door de vijand worden leeggeplunderd. Dat is het gevolg als God anders naar onze goederen kijkt dan wij doen. Hij ziet elke vermeerdering van hun bezit als een vermeerdering van hun zonden, vanwege de onrechtmatige manier waarop ze het verkregen hebben.

Zijn oordeel over hun zonden wordt door Amos gezien en wat hij ziet, geeft hij door. De vijand zal het land van alle kanten binnenvallen en innemen. Hij zal de steden omsingelen (vgl. Lk 19:43) en het hoogmoedige volk vernederen door hun “vesting”, dat zijn de muren en torens, neer te halen en hun “paleizen”, dat zijn hun luxueuze woningen, te verwoesten. Het is het meest voor de hand liggend bij de vijand te denken aan Assyrië, die in 722 v.Chr. de bevolking van het tienstammenrijk zal wegvoeren in de verstrooiing.

Slechts een overblijfsel wordt gered

Van het volk dat zo in weelde en gerustheid leeft, zal nauwelijks iets overblijven, naar verhouding niets. Slechts een overblijfsel zal gered worden (Am 4:11; Am 5:15; Am 9:8), een armzalig klein hoopje, niet eens een schaduw van de vroegere veelheid. Toch ís er een overblijfsel, zoals God altijd zal zorgen voor een overblijfsel en wel naar de verkiezing van Zijn genade (Rm 11:5). Zo komen we later een Anna tegen, uit de stam van Aser (Lk 2:36-38). Zij heeft geen winterhuis of zomerhuis (Am 3:15), maar is dag en nacht in Góds huis.

Dit overblijfsel zal gekenmerkt worden door een evenwichtige wandel tot eer van God, waarvan de “twee pootjes” spreken, en een luisteren naar Hem, waaraan we mogen denken bij “een stukje van het oor”. Ook in de tegenwoordige tijd, die van de christenheid, waarin het verval hand over hand toeneemt en waarover Gods oordeel is aangekondigd, is er een overblijfsel. Dat bestaat uit allen die zich niet neerleggen bij de algehele neergang in de christenheid als gevolg van het steeds meer loslaten van het Woord van God.

In Openbaring 2-3 wordt het verval in de christenheid voorgesteld in de zeven zendbrieven aan de zeven gemeenten. Allen die niet meegaan met het in de betreffende brief genoemde kwaad, worden ‘overwinnaars’ genoemd. Zij vormen te midden van het geheel het overblijfsel. Hun kenmerken zijn: zij wandelen in trouw aan de Heer en aan Zijn Woord en zij hebben een oor om te horen.

Dit overblijfsel staat in schril contrast met de mensen op hun rustbedden en divans. Dat zijn de mensen van wie Petrus zegt: “Zij achten de zwelgpartij overdag een genot; zij zijn vlekken en smetten en zwelgen in hun bedriegerijen, als zij bij u brassen” (2Pt 2:13). Zij baden zich in weelde en gemakzucht en omgeven zich met alles wat hun vleselijke genoegens bevredigen kan.

Een onderbreking

Even wordt de oordeelsaanzegging onderbroken. Even een pauze om wat is gezegd, te laten bezinken. Die rust wordt gebruikt om een ernstige oproep tot het volk te richten. Dat het volk toch zou mogen horen! De Spreker wordt op grootse en indrukwekkende wijze aangeduid. De woorden “luister en waarschuw” komen van niemand minder dan “de Heere HEERE, de God van de legermachten”. Hij stelt Zich hier voor als hun “Heere”, Adonai, hun Gebieder. Hij is de “HEERE”, Jahweh, Die Zichzelf met hen in een verbondsbetrekking heeft gebracht. Hij staat aan het hoofd van alle hemelse en aardse legermachten, Hij is “de God van de legermachten”.

Tot wie dit ‘luister’ is gericht, staat er niet bij. Een mogelijkheid is dat het weer gericht is tot de heidenen van Am 3:9. Ze hebben gezien wat Samaria doet. Ze hebben ook het strafgericht gehoord dat God daarover aankondigt. Nu moeten ze het huis van Jakob waarschuwen. “Waarschuw” is het plechtig verzekeren van wat is gezegd en waarschuwen dat komt wat is gezegd.

Oordeel over de valse godsdienst

Het oordeel over de altaren van Bethel herinnert aan het woord van de man Gods uit Juda in de dagen van Jerobeam I (1Kn 13:1-5). Het woord dat toen is gesproken, zal honderd jaar na Amos door Josia worden voltrokken (2Kn 23:15-16).

De horens zijn een belangrijk onderdeel van het altaar (Ex 27:2; Ex 30:2). Ze staan symbool voor de kracht van het altaar. Als de horens worden afgehakt, is het altaar verwoest en krachteloos in zijn werking. Ze zijn er dan ook niet meer om zich aan vast te grijpen om mogelijk aan het oordeel te ontkomen (1Kn 1:50; vgl. Ex 21:12-14).

Dit oordeel over de altaren is in feite het oordeel over heel de afgodendienst die in Bethel plaatsvindt. Omdat deze zonde van afgoderij de basis vormt voor de andere zonden, spreekt Amos, tussen de oordelen over weelde en onderdrukking door, dit oordeel over de valse godsdienst uit. In feite komt elk zondig gedrag dat een lid van het volk vertoont voort uit een zondige dienst aan God. Het is ook mogelijk de horens van het altaar te zien als een symbool van alles waar een mens zijn toevlucht toe meent te kunnen nemen in de (valse) zekerheid dat het daar wel goed zit.

Huizen worden verwoest

Als ‘het huis van God’ – dat is de betekenis van de naam ‘Bethel’ – ten ondergaat, kan er voor geen enkel huis bestaansrecht meer zijn. Bethel doet zijn naam allang geen eer meer aan. God is vervangen door afgoden. Het oordeel over Bethel is in het vorige vers aangekondigd. Naarmate de welvaart meer nagejaagd wordt, verdwijnt God uit het zicht. De luxe waarin het volk zich baadt, is voor de plattelander Amos een ergernis. Meerdere keren barst hij daartegen met een gerechtvaardigde verontwaardiging los (Am 3:12; 15; Am 5:11; Am 6:1; 4-6).

De welvaart van de tijd van Amos laat zich eenvoudig vertalen naar de tijd waarin wij, christenen van de eenentwintigste eeuw, leven. De economie draait op volle toeren. Iedereen, zo wordt ons voorgehouden, gaat er steeds meer op vooruit. Als dit maar vaak genoeg wordt herhaald en ook nog tastbaar waar wordt, doemt het enorme gevaar op dat ook wij ons laten meeslepen door wat iemand eens noemde het ‘vooruitgangsgeloof’.

Zijn het ‘winterhuis’ en het ‘zomerhuis’ waarover Amos spreekt voor ons ook in letterlijke zin niet dichtbij? Heel wat christenen bezitten immers twee huizen? Eentje in Nederland voor de zomer, eentje in Spanje om daar de winter door te brengen. Om van iets maar één exemplaar te hebben, is niet altijd meer genoeg. Twee auto’s, twee keer per jaar op vakantie, twee mobiele telefoons en ga zo maar door.

We moeten alles dubbel hebben, vaak hebben we immers ook twee inkomens. En lukt het daarmee niet helemaal, dan nemen we een persoonlijke lening. Tja, je wilt niet achterblijven. Het geld ligt binnen handbereik. Een handtekening en de zaak is beklonken. We belijden dan wel christenen te zijn, maar leven we intussen niet net zo berekenend en egocentrisch als de mensen om ons heen? Waar in dit alles is de afhankelijkheid van God?

Dit woord is ook met alle kracht van toepassing op ons als we maar één huis en één auto hebben en als we maar één keer per jaar op vakantie gaan. We kunnen ons huis zo inrichten dat het kan dienen tot een verblijf waarin we in alle mogelijke situaties denken te kunnen overleven. We zijn op alles berekend en hebben ons tegen alle mogelijke calamiteiten ingedekt. En die ene vakantie moet en zal er komen. Daar zijn we aan toe en daar hebben we recht op. En onze ene auto heeft de plaats van een ‘altaar van Bethel’. Wat een offers worden er aan afgod auto gebracht! En maar poetsen, jongens; pas ook op dat er geen krasje op of deukje in komt. Het is ons statussymbool.

Weten we wel wie ook een winterhuis heeft? Koning Jojakim, de goddeloze zoon van de Godvrezende koning Josia. Wat doet hij daar? Het Woord van God kapotsnijden (Jr 36:16-26). We moeten er maar eens over nadenken hoeveel wij met al onze luxe al hebben ‘weggesneden’ van het Woord van God. En Achab, de meest goddeloze koning van Israël, heeft een ivoren huis (1Kn 22:39).

Al die welvaart zal door het oordeel worden weggenomen, verdwijnen. Het oordeel dat Amos over deze huizen aankondigt, is mogelijk voltrokken door de aardbeving waarover we lezen in het begin van zijn profetie. In elk geval zal het gebeurd zijn bij de verovering van Samaria door Salmaneser (2Kn 17:5-7).

De toepassing op onze tijd zien we op de woningmarkt. Mensen met torenhoge hypotheken zitten totaal aan de grond. Verplichte woningverkopen brengen mensen in grote financiële nood.

Copyright information for DutKingComments