Amos 5:16-20

Rouwklacht

Hier doemt voor Amos’ geest weer het toekomstig oordeel op dat past bij de realiteit van het ogenblik. Zijn hoop op een bekering van Israël is helaas maar van korte duur. Alle aansporingen om met God in het reine te komen zijn tevergeefs. “Daarom” moet Hij oordelend door het land gaan. Het gevolg is dat de lucht van rouwklachten vervuld zal zijn.

De rouwklacht wordt gehoord in het uitroepen: “Ach! Ach!” (vgl. Jr 22:18). Het zal niet alleen in de stad op de pleinen en de straten worden gehoord, maar ook op het platteland. Zij die klaagzangen kennen, konden worden gehuurd om klaagliederen te zingen. In de Schrift komen we klaagvrouwen (Jr 9:17), klaagmannen (Pr 12:5) en mannen en vrouwen die klaagzangen zingen (2Kr 35:25) tegen. Dat niet wil zeggen dat dit allemaal ‘beroepsklaagzangers of -zangeressen’ waren. Hier lijkt het wel om zulke mensen te gaan die bij deze gelegenheid een droevig gezicht kunnen zetten. Ze hebben zelf geen verdriet, maar ze zijn er alleen om de rouw van anderen te vertolken.

De HEERE trekt door het midden

Zelfs in de wijngaarden, in de Bijbel toch een plaats van vreugdegezang, klinkt gejammer. De Veroorzaker van het geweeklaag is de HEERE Zelf, Die door hun midden gaat. Het herinnert aan wat Hij vroeger heeft gedaan, bij de bevrijding van Zijn volk uit Egypte. Toen trok Hij midden door Egypte (Ex 11:4). Daar kwam toen ook gejammer uit de huizen van de Egyptenaren vanwege de dood van alle eerstgeborenen (Ex 12:29-30). Hij ging alleen voorbij waar het bloed van het lam aan de deurposten was.

Hier gaat God door het midden van Zijn eigen land om te oordelen. Dat wil zeggen dat Israël aan Egypte gelijk is geworden. Nu is er echter geen bloed van het lam en ook geen sparend voorbijgaan meer (Am 7:8; Am 8:2), want Israël is niet meer het volk van het verbond. Het is niet ‘als Ik door uw midden ga’, maar ‘“want” Ik ga door uw midden.’ Het is geen menselijke vijand die het land verwoest, nee, de vijand is God Zelf (vgl. Jl 2:11).

De dag van de HEERE

Het “wee” (vgl. Am 6:1) is het gevolg van het doortrekken van de HEERE door het midden van Israël. Ondanks alles wat de HEERE aankondigt, blijft het volk geloven dat hun niets zal gebeuren. Ze weten immers maar al te goed dat de dag van de HEERE onheil brengt over de heidenen en niet over hen. Ze menen dat op die dag de HEERE ten gunste van hen zal gaan handelen door enerzijds hun vijanden te verslaan en anderzijds hen voor altijd als Zijn volk te bevestigen. Zij beschouwen hun uitverkiezing als de garantie voor die gunst.

Hun verlangen naar die dag toont dat ze een verhard geweten hebben. Voor dit volk, zegt Amos, zal die komende dag een dag van duisternis zijn. Het komt niet bij hen op dat ze zich gedragen als de heidenen en daarom die dag ook voor hen oordeel inhoudt.

De “dag van de HEERE” ziet op de periode dat de Heer Jezus Zich weer rechtstreeks met het wereldgebeuren gaat bemoeien. Die periode begint als de gemeente is opgenomen. De gebeurtenissen die met deze dag samenhangen, worden beschreven in het boek Openbaring (Openbaring 6-19). Daar zien we hoe de oordelen komen over de goddeloze wereld, de afvallige christenheid en het ongelovige Israël. Allen worden geoordeeld door de Man Die God daartoe “heeft bestemd, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem uit de doden op te wekken” (Hd 17:31). Dan is de dag van de mens tot zijn einde gekomen, de periode waarin de mens naar eigen goeddunken en in opstand tegen God heeft gehandeld.

Hoe kan een mens verlangen naar die dag als hij leeft zonder rekening te houden met God? Naar die dag is alleen te verlangen als we in gehoorzaamheid en heiligheid wandelen.

We kunnen ook een toepassing maken naar vandaag. We kunnen spreken over de toestand in de christenheid en dan zeggen: ‘Gelukkig komt de Heer spoedig en dan zal Hij alles in orde maken.’ Maar als wij zelf geen afstand hebben genomen van de algemene ontrouw, zal Zijn komst ook voor ons oordeel of beschaming inhouden. De dag van de Heer is een dag waarnaar we alleen kunnen verlangen als onze gewetens vrij zijn en als we wandelen in gehoorzaamheid en heiligheid

Het is een zinloze en brutale illusie te verlangen naar de dag van de Heer, terwijl we ons welbewust bevinden te midden van wat in strijd is met de Schrift. Dit schijnt de zonde te zijn waaraan Israël zich hier schuldig maakt. De toekomstverwachting die het volk koestert, heeft een vleselijk karakter. Dat blijkt hieruit dat men zichzelf niet kent en blind is voor het eigen wangedrag, en dat men ook God niet kent in Zijn heilige verontwaardiging dat dit wangedrag juist bij Zijn volk wordt gevonden. Bij dit alles menen zij dat God daarin met hen is (Am 5:14).

Geen ontkoming

Aanschouwelijk stelt Amos voor hoe er niet aan het oordeel is te ontkomen. Hij kent de beelden die hij hier gebruikt uit zijn leven in de woestijn. Als ze denken in veiligheid te zijn voor de leeuw, komt de beer. Ze denken dat ze aan de beer ontkomen zijn als ze zijn thuisgekomen. Daar wanen ze zich veilig. Ze slaken een zucht van verlichting en zoeken steun tegen een muur, waaruit een slang tevoorschijn schiet die hen bijt.

Dit staat in schril contrast met hun visie op de dag van de HEERE die ze als een vertroosting en volkomen uitredding tegemoetzien. Deze valse zekerheid zal hun ondergang betekenen. Nergens zullen ze veilig zijn, het oordeel zal hen achterhalen. Er is geen hoop, geen straaltje licht, voor hen die zich niet bekeren.

Copyright information for DutKingComments