Amos 5:21-24

God walgt van namaak

Het is alsof we tussen dit vers en het vorige de verwijtende vraag van Amos’ tijdgenoten horen, hoe hij toch zulke verschrikkelijke dreigementen in hun richting kan uiten. Ze zijn toch getrouwe zonen van Israël die de HEERE zo nauwgezet mogelijk dienen? Ze brengen offers, houden samenkomsten, zingen hun liederen.

Amos ontmaskert hun uiterlijk vertoon. Israël is zó blind voor hun zondige toestand, dat ze de godsdienstige feesten en samenkomsten blijven onderhouden in de veronderstelling dat God daar toch wel heel blij mee zal zijn. Ze leven in het valse vertrouwen het uitverkoren volk van God te zijn, waarmee het niet verkeerd kan gaan, zeker niet als ze Hem tevredenstellen.

Veel mensen hebben zo’n idee over God. Ze leven voor zichzelf, maar stoppen God ook wel eens iets toe in de vorm van een regelmatig bezoek aan kerk of samenkomst. Eén keer per jaar met de kerst is ten slotte ook regelmatig. Dan heeft Hij ook niets te mopperen.

God spreekt hier van “uw feesten” en “uw … samenkomsten”. Het zijn hun feesten en samenkomsten en geen “feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen, Zijn heilige samenkomsten”, die Hij “Mijn feestdagen” noemt (Lv 23:2). Zo lezen we ook in de dagen van de Heer Jezus op aarde over “het Pascha” als “het feest van de Joden” (Jh 6:4).

De feesten die het volk viert, zijn uitgedacht door Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk (1Kn 12:33). Bang, dat zijn onderdanen naar Jeruzalem zouden gaan om daar God te dienen, heeft hij namaakfeesten ingesteld die men kan houden bij de gouden kalveren in Bethel en Dan. Het lijkt allemaal wel wat op de feesten van de HEERE die in de wet zijn voorgeschreven, maar in werkelijkheid zijn het afgodsfeesten.

God haat al zulk godsdienstig gedoe. Het is voor Hem niets meer dan een vormendienst. Hij doorziet hun huichelarij en verafschuwt die (vgl. Js 1:11-15). Zijn volk, dat met grote woorden bij Hem komt, gedraagt zich ten opzichte van Hem als iemand die “zijn vriend 's morgens vroeg met luide stem zegent”, maar het wordt hem “als een vervloeking aangerekend” (Sp 27:14). Wat de HEERE wil, is “waarheid in het binnenste” (Ps 51:8).

“Niet luchten” heeft te maken met wat zij menen dat een ‘welriekende reuk’ is. God trekt er Zijn neus voor op, Hij walgt van zulke feesten en samenkomsten.

God kijkt niet naar hun offers

Er is sprake van drie offers: brandoffers, graanoffers en het dank- of vredeoffer. Dit zijn de drie vrijwillige offers die in Leviticus 1-3 beschreven worden. Maar waar zijn de zondoffers? Het is wel opmerkelijk dat hiervan geen sprake is. Het volk is zich zijn zondige toestand niet bewust. Wat is het fijn om samen feest te vieren. God houdt ervan als Zijn kinderen plezier hebben. Denk je dat Hij steeds maar aan al die negatieve dingen herinnerd wil worden? Geen droefgeestig gedoe. Lachen en blij zijn, daar gaat het om!

Het dank- of vredeoffer van gemest vee is een maaltijdoffer, een gemeenschapsoffer. Heerlijk samen genieten van al het goede dat God heeft gegeven. We maken liederen die uiting geven aan onze blijdschap. En als je vraagt of God er ook blij mee is, is dat vragen naar de bekende weg. Natuurlijk is Hij dat. De dienst moet aansluiten bij deze tijd. Goed organiseren, vlotte liederen, krachtige, vooral korte, preek, vrolijke mensen. Klap in je handen, stamp met je voeten. Geef uiting aan je gevoelens. Voel je happy.

Is het niet aan Hem om de vorm en de inhoud van de dienst aan Hem te bepalen? In de praktijk worden de rollen omgedraaid. Hij krijgt steeds meer de rol van Toeschouwer in plaats van het Middelpunt om Wie alles gaat. De mens wordt steeds meer het middelpunt om wie alles draait. Daarmee neemt God geen genoegen. Dat kan Hij niet, niet om Zichzelf en niet om Zijn volk. “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen” (Rm 11:36). Waar Hij niet het absolute Middelpunt is, kan Hij niet zijn. Hij keert Zich van zulke ‘offers’ af, Hij wil ze niet zien.

Voor wie meent dat God met alles tevreden is als het maar oprecht wordt gedaan, is deze ontdekking schokkend. Zeker, de Vader zoekt aanbidders, maar Hij geeft Zijn voorwaarden: “God is een geest, en wie Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:23-24). Hij wil aanbeden worden op een geestelijke wijze en in overeenstemming met de wijze waarop Hij Zichzelf heeft geopenbaard in Zijn Woord, dat de waarheid is.

God luistert niet naar hun vreugde-uitingen

Naast de offers is er ook de muziek, waarmee de feesten worden opgeluisterd. Ook hierin lijkt de eigen gemaakte eredienst in Bethel op de ware eredienst in Jeruzalem (1Kr 16:40). Het is allemaal surrogaat. Omdat het puur om het vermaak gaat en de rechte gezindheid van het hart ontbreekt, wil God het niet horen. Net als met de offers, die door ons nu in geestelijke zin worden gebracht, is het ook met de muziek. We vinden voor het gebruik van muziekinstrumenten in de samenkomsten van de gemeente in het Nieuwe Testament geen aanwijzingen. Hoe meer de mens en zijn beleving centraal komen te staan, des te harder zal de roep om het gebruik ervan worden.

Op zichzelf is het gebruik van muziekinstrumenten in de samenkomsten als gemeente het invoeren van iets uit het Judaïsme in het christendom. Dat God geen vermenging tussen christendom en Judaïsme duldt, kunnen we in Zijn Woord lezen, vooral in de brief aan de Galaten. Maar ook al zouden we vrij zijn van Judaïstische invloeden en onze liederen prachtig vierstemmig en zonder begeleiding zingen, dan nog blijft de vraag of ons hart werkelijk op de Vader en de Zoon is gericht.

Iemand zei eens: ‘Op zondag ben ik christen, maar door de week ben ik zakenman.’ Hierop zijn allerlei variaties denkbaar. Van zo’n houding is God niet gediend. Dan kun je op zondag in fraaie volzinnen een dankzegging uitspreken, maar Hij hoort het niet. Het is voor Hem “lawaai”, waarvan Hij zegt: ‘Doe het weg uit Mijn tegenwoordigheid!’

Het gaat om recht en gerechtigheid

Wat God wil, is recht en gerechtigheid in de omgang met elkaar als leden van Zijn volk. Amos heeft hun onrechtmatig handelen en het met voeten treden van de gerechtigheid al scherp aan de kaak gesteld. Hun leven is ervan doordrenkt. Ze hebben het recht in alsem verkeerd en de gerechtigheid ter aarde doen liggen (Am 5:7). Overvloedig zijn ze in het bedrijven van onrecht. Dit moet veranderen in een weldadige stroom van recht en gerechtigheid. Zonder deze verandering heeft hun hele uiterlijke eredienst geen enkele waarde. Recht en gerechtigheid moeten hun vrije loop kunnen hebben, zonder iets wat hen tegenhoudt of opzijzet.

Een andere opvatting is dat Amos hier wijst op recht en gerechtigheid die als een oordeel van Godswege Israël zullen treffen vanwege de eerder genoemde dingen en dat niets dit oordeel kan tegenhouden. Het oordeel als een uitoefening van gerechtigheid staat Israël, en de wereld, te wachten.

Copyright information for DutKingComments