Amos 6:4-6

Liggen, omhangen en zwelgen

De stem van Amos striemt over de elite van de samenleving. Hij beschrijft een levensstijl die samenhangt met de levensinstelling van het vorige vers. Je ziet het voor je: vadsig en zelfvoldaan door hun voorspoed liggen ze daar op hun pronkerige bedden. Het is geen rust na gedane arbeid. Lui hangen ze om. Er straalt pure verveling van hen af. Vandaag spreken we wel over ‘hangjongeren’ en daarmee bedoelen we dan jongeren die niets te doen hebben en zich ophouden op ‘hangplekken’.

En wee je gebeente als je in de buurt van zo’n groep komt. Ze zijn steeds op zoek naar een slachtoffer om zich daar zinloos mee te vermaken. Aan geld ontbreekt het hun niet. Ze hebben allemaal een smartphone. Daarmee kunnen ze elkaar mooi op de hoogte houden als er weer wat te beleven valt. Ze zijn in de macht van de welvaart. Hun mentaliteit is ernaar. Dit is de mentaliteit van ieder die in de macht van de welvaart is, zo ook die van de toplaag van Samaria.

Daarbij verkeren zij ook nog eens in een soort godsdienstige hoerastemming. ‘De oordelen zijn voor de heidenen, de zegeningen voor ons.’ Daar maken ze dan ook gretig en gulzig gebruik van. Alleen het beste kan er mee door. Het malse lamsvlees en het vlees van de vetste kalveren glijdt hun door de keel. Je hoeft het nauwelijks te kauwen, je zuigt het op. Ook het eten moet geen inspanning kosten. Ze leven uitsluitend voor lichamelijk genot. Hun god is de buik, ze buigen zich neer voor wat aan hun behoeften voldoet.

Vreugde-uitingen

De muziek, die hun maaltijden moet opluisteren, herinnert aan David, maar wordt gebruikt om te brallen. Er is geen enkele gedachte bij hen aan het feit dat de muziek van David tot eer van God was. Zij gebruiken de instrumenten op de manier waarvoor ze door Jubal (Gn 4:21) zijn bedacht en wiens geest zij bezitten. Zo zijn ze teruggekeerd tot de beginselen waardoor de wereld zich laat leiden en dat is het leven aangenaam maken zonder God.

De naam van David wordt ermee verbonden om onder een dekmantel van godsdienstigheid toch naar hun eigen inzichten te werk te gaan. David heeft ze uitgedacht om God ermee te eren; zij hebben ze uitgevonden om zichzelf mee te vermaken. Het zijn ook niet de instrumenten van David. De oude instrumenten kunnen niet voldoen aan hun zucht naar steeds nieuwer en steeds meer. Als je op het oude uitgekeken bent, wil je iets nieuws.

Zo gaat het ook vandaag. Liederen waarin de heerlijkheid van de Vader en de Zoon wordt bezongen en waarin het werk van de Heer Jezus wordt weergegeven, liederen die een vreugde zijn voor het hart van God, worden als ouderwets bestempeld. Ze worden beoordeeld als droefgeestig en stammend uit een tijd waarin dat kon, maar die nu voorbij is. Ze voldoen niet aan de eis van de tijd waarin wij leven en waarin het gaat om het gevoel dat ik ergens bij heb. Er moeten liederen komen die meer ons gevoel aanspreken, die meer weergeven wat ik ervaar. En zo wordt het accent verlegd van wat God verlangt naar wat wij verlangen.

Wijn, olie en ondergang

Het tafelgerei dat ze gebruiken, is bedoeld om te gebruiken bij plengoffers in het heiligdom. Dat heiligdom is dan wel hún heiligdom, maar waarvan ze zeggen dat ze daar de God van Israël dienen. De delicatessen van het vorige vers worden weggespoeld met grote hoeveelheden wijn die door hun keelgat naar binnen vloeien. Je kunt met recht van hen zeggen dat ze “een held zijn in wijn drinken” (Js 5:22). Ook de heilige zalfolie, die alleen gebruikt mag worden voor de dienst van de HEERE (Ex 30:22-33), gebruiken ze om zichzelf mooi mee te maken. De voortreffelijkste olie komt God toe (Ex 23:19a; Dt 18:4), maar met Zijn rechten wordt totaal geen rekening gehouden.

Het is een schildering van de manier waarop de christenheid feestviert, bijvoorbeeld rond en tijdens de kerstdagen. Men doet zich te goed aan luxe en overdaad en danst op de sfeervolle kerstmuziek van de band die speelt tijdens het kerstdiner. Tegelijkertijd is het Kerstkind, Hij Die arm is geworden om arme zondaars rijk te maken, vervangen door de kerstman met steeds grotere geschenken. Het lijkt op wat Belsazar heeft gedaan (Dn 5:1-4).

Maar wie bekommert zich nog om “de ondergang van Jozef”? Daarbij kunnen we denken aan de put waarin Jozef is geworpen, terwijl zijn broers zich neerzetten om te eten (Gn 37:23-25). Ze geven niets om ‘de zielsbenauwdheid’ waarin Jozef verkeert en die ze zien (Gn 42:21).

Terwijl Israël zucht onder de gevolgen van de zonde, geven de inwoners ervan zich over aan zorgeloosheid, genotzucht en gemakzucht. Al de gaven die God hun heeft gegeven, gebruiken ze voor zichzelf. Het najagen van eigen plezier verdringt de noodtoestand waarin Gods volk verkeert naar de achtergrond. Israël is in nood, waarbij de grootste nood dan wel is dat het volk zijn nood niet ziet. Het lacht en danst zijn ondergang tegemoet.

Dat de eenheid van het volk al ten onder is gegaan, deert hen niet. Ook zijn ze blind voor de breuken, de verbrokkeling, die door hun egoïstische gedrag in het volk zijn ontstaan en waardoor het binnenkort in elkaar zal storten. Alleen ‘een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken’ (Pr 4:12). Mensen onder elkaar die alleen op elkaar zijn aangewezen, zullen geen duurzame band kunnen ontwikkelen. Alleen als God als derde en bindende ‘factor’ bij de band wordt betrokken, blijft deze van verbreking gevrijwaard.

Ook vandaag laat het velen koud dat de hele kerk in talloze stukjes is verbrokkeld. Het wordt zelfs goedgepraat met termen als ‘de veelkleurigheid van God’ die in de verdeeldheid te zien zou zijn. Het najagen van eigen gemak maakt ons ongevoelig voor het verval in de gemeente en de scheuringen die er zijn.

Copyright information for DutKingComments