Amos 9:11-12

Herbouw van de vervallen hut

Ook hier wijst de uitdrukking “op die dag” vooruit naar de toekomst (Am 8:9). Het duidt de tijd aan dat de Heer Jezus openlijk ten gunste van het gelovig overblijfsel in het goddeloze Israël zal verschijnen om hen van hun vijanden te bevrijden. Dit overblijfsel zal arm en ellendig zijn, maar zij zijn het die in verbinding staan met het huis van David.

Van het eens zo roemrijke huis van David, dat onder Salomo het toppunt van zijn heerlijkheid kende, is niet veel meer over dan een “hut”, wat een beeld oproept van zwakheid en ontluistering. Dit beeld wordt nog versterkt door het woord “vervallen”. In samenhang met de “[afgehouwen] tronk van Isaï” in Jesaja 11 (Js 11:1), waar we eenzelfde gedachte vinden, ziet de “vervallen hut” van Amos op het koninkrijk van David, terwijl de afgehouwen tronk waarover Jesaja spreekt, op het geslacht van David ziet.

Hoezeer het huis van David in verval is geraakt, maakt ook het geslachtsregister van de Heer Jezus in Mattheüs 1 duidelijk (Mt 1:1-17), evenals de omstandigheden waaronder de Rechthebbende op de troon (Lk 1:32-33) wordt geboren. Amos spreekt hier over de Messiaanse heilsbelofte en die is er voor de twaalf stammen, waarover David koning was. Het is opmerkelijk dat ook in een Joods geschrift (‘Sanhedrin 96b’) met het oog op dit vers van de Messias gezegd wordt: ‘De Maschiach is immers de hersteller van de vervallen hut.’

Het herstel voor het huis van David waarover Amos het heeft, komt overeen met wat Paulus in een toespraak noemt: “De betrouwbare weldadigheden van David” (Hd 13:34). Deze weldadigheden kunnen in vervulling gaan omdat de Heer Jezus uit de doden is opgestaan. Zijn opstanding is er de garantie voor dat alle aan David beloofde weldaden in vervulling zullen gaan. Hij is de Zoon van David in Wie en aan Wie God al Zijn beloften zal vervullen. Die vervulling vindt plaats in de herbouw in glorie en luister van wat hier nog “de vervallen hut van David” wordt genoemd.

Het oprichten van die vervallen hut van David ziet op het herstel van het hele rijk, waarbij ook de grote scheur tussen de twee en de tien stammen gedicht zal worden (Ez 37:22). Ook de vele andere scheuren, die zijn ontstaan door zowel interne verdeeldheid als door aanvallen van buiten, zullen gedicht worden. Dan gaat de belofte aan David in vervulling (2Sm 7:11-12; 16; 1Kr 17:10-14).

De rest van Edom en de volken

Het lijkt alsof er van Edom toch iets overblijft, maar het zal van geen enkele betekenis zijn en geheel aan Israël toebehoren. Wat van Edom overblijft, is zijn gebied en dat zal Israël erfelijk bezitten omdat God het voor Zijn volk heeft gereserveerd. Hoe dat zal gebeuren, daarover licht Obadja, de volgende profeet, ons in. In zijn profetie wordt uitvoerig het lot van Edom beschreven (vgl. Nm 24:18).

Amos gebruikt Edom als voorbeeld van het herstel van Gods gezag. God oefent Zijn gezag uit door middel van Zijn volk over alle volken die eens aan Israël onderworpen waren, maar die zich door het verval van het huis van David aan het gezag daarvan hadden onttrokken.

Het uitroepen van de naam over iets of iemand geeft het eigendomsrecht aan (2Sm 12:28; Js 4:1; Jr 7:14; Dt 28:10). Het hele herstel van Israël in het land van zegen en het herstel van zijn gezag over de volken is uitsluitend het gevolg van het handelen van de HEERE. Hoewel Hij Zijn volk gebruikt, is Hij het Die Zijn volk in die positie zet en het kracht geeft om vroegere vijanden te onderwerpen. Hij is “de HEERE, Die dit doet”.

Dit vers en het vorige worden door de apostel Jakobus in Handelingen 15 aangehaald (Hd 15:16-18). In dat hoofdstuk wordt het vraagstuk besproken of gelovigen uit de volken kunnen worden opgenomen in de gemeente zonder Jood te worden, dat wil zeggen zonder zich te laten besnijden. In de heftige woordenstrijd die daarover ontbrandt, spreekt Jakobus gezonde woorden. Hij laat zien dat al in het Oude Testament is gezegd dat de heidenen gezegend zullen worden zonder tot het Jodendom toe te treden.

Om te bevestigen dat zijn verklaring in overeenstemming is met de profeten, haalt hij deze verzen uit Amos 9 aan (Am 9:11-12). Hij spreekt helemaal niet over de vervulling van de profetie. Hij zegt alleen dat de profeten overeenstemmen met wat Petrus al eerder tijdens de discussie over dit vraagstuk heeft gezegd. Amos maakt duidelijk dat mensen uit de volken de Naam van de HEERE zullen dragen, los van het Jodendom.

Wat Jakobus met zijn aanhaling niet zegt, is dat met het ontstaan van het christendom de vervallen hut van David is opgericht. Zoals eerder is aangetoond, ziet het oprichten van de vervallen hut op de tijd dat de Heer Jezus op aarde zal regeren op de troon van Zijn vader David. Zoals het in die toekomstige tijd zal zijn – dat er dan zegen zal zijn voor de heidenen als apart gezelschap –, zo past Jakobus de aanhaling uit Amos toe op de huidige tijd. Ook in deze tijd gebeurt namelijk wat God zal doen in de toekomst en dat is de heidenen zegenen. God zegent hen, niet door de heidenen tot het Jodendom te laten toetreden, maar door Jood en heiden tot één lichaam, de gemeente, te vormen.

Een belangrijk verschil is nog dat de gelovige volken in deze tijd worden gezegend door Christus in de hemel. Dat geldt ook voor de gelovige Joden nu. Straks zullen de volken worden gezegend via het herstelde Joodse volk, de opnieuw opgerichte, eens vervallen, hut.

Jakobus spreekt niet over de bijzondere positie van de gemeente. De waarheid van de gemeente waarin Jood en heiden samen iets totaal nieuws vormen, zal door Paulus worden onderwezen en uitgelegd, vooral in de brief aan de Efeziërs. Jakobus haalt de woorden van Amos alleen aan omdat deze overeenstemmen met wat er op dat moment gebeurt en niet om daarmee te zeggen dat de profetie van Amos nu vervuld wordt.

De overeenstemming tussen wat Amos zegt en het probleem in Handelingen 15 is dat er zegen is voor de heidenen als zodanig. Het verschil is dat Amos profetisch spreekt over een tijd waarin er zegen is voor de heidenen in de toekomst als ze zich onderwerpen aan Israël; hij spreekt niet over de huidige tijd. In Handelingen 15 gaat het over de tijd van de gemeente waarin wij nu nog steeds leven en gaat het erover dat zegen voor de heidenen komt door bekering tot God en niet door Jood te worden. Amos spreekt over de tijd van het vrederijk waarin de hele aarde zal worden gezegend door middel van Israël.

Copyright information for DutKingComments