Amos 9:2-4

In het dodenrijk en in de hemel

Nergens is een schuilplaats om te ontkomen aan de Goddelijke toorn (Jr 51:53; Ob 1:4). Het doet denken aan Psalm 139, maar daar gaat het over het geluk dat een mens vindt in de wetenschap dat God hem overal ziet. Het gaat daar om een doorgronden ten goede, wat een gelovige graag wil (Ps 139:1-4; 22-23). Hier gaat het om de angst om voor God te moeten verschijnen.

De schuilplaatsen die Amos noemt – “het dodenrijk” [‘hel’ is geen juiste vertaling] en “de hemel” –, liggen volkomen buiten het bereik van de mens. Hij kan er onmogelijk op eigen kracht komen en ook niet met behulp van iemand anders. Dat de profeet deze uiterste ruimten van het heelal – die tegenover elkaar staan en buiten de zichtbare schepping liggen – toch noemt, doet hij bij wijze van spreken. Als hij daar al zou kunnen komen, dan zou God hem ook daar weten te vinden. Vluchten en onvindbaar worden is onmogelijk.

Op de bergtop en de zeebodem

De mens zou zelf de onmogelijkheid kunnen inzien een schuilplaats als in het vorige vers genoemd te kunnen bereiken. Dan gaat hij op zoek naar schuilplaatsen die binnen de zichtbare schepping liggen en bereikbaar zijn voor de mens. De Karmel met zijn vele holen en sterk begroeide en kronkelige paden is eeuwenlang een toevluchtsoord geweest voor vervolgden.

Maar of iemand zich nu bevindt in het diepste hol op de hoogte van de Karmel, of in het diepste hol in de zeebodem, het maakt allemaal niet uit. Nergens is een mens onvindbaar voor God en Zijn oordeel. Nergens is een plek waar hij zich kan verstoppen of God haalt hem daar weg. Nergens is een plaats waar hij zich kan verbergen of Gods oordeel weet hem daar te treffen.

Gods oog ten kwade op hen gericht

Hoe droevig de positie van gevangenschap ook is, het leven is nog aanwezig. Als je door de ene vijand bent gevangengenomen, ben je daardoor beschermd tegen een andere vijand. Zoals iemand die in de gevangenis zat, zei dat hij zich daar veilig voelde, beschermd tegen zijn criminele ‘vrienden’ die hem uit de weg wilden ruimen.

Maar in het geval van Israël biedt ook gevangenschap geen uitkomst als het om het oordeel van God gaat. Het oordeel van gevangenschap is niet zwaar genoeg. Ook de hoop op terugkeer zal Hij hun ontnemen. Daarom zendt Hij “het zwaard” van Zijn oordeel achter hen aan om hen om te brengen op de plaats waarheen ze in gevangenschap zijn weggevoerd (Jr 9:16).

‘Het oog op iemand richten of slaan’ is meestal een uitdrukking van welwillendheid (Gn 44:21; Jr 39:12). Hier richt God Zijn alziend oog ten kwade op Zijn volk. Al hun slechte daden zijn voor Zijn aangezicht (Hs 7:2). Niets ontsnapt aan Zijn blik. Hij betrekt alles in Zijn alwetende beoordeling. Daarom handelt Hij ook volkomen rechtvaardig. Ieder zal moeten erkennen dat Hij rechtvaardig handelt als Hij Zijn volk ten kwade behandelt. Ze hebben het er zelf naar gemaakt.

Copyright information for DutKingComments