Amos 9:8

Oordeel en een overblijfsel

Opnieuw is hier sprake van “de ogen” van de HEERE (Am 9:3-4). Zijn ogen zijn gericht ‘op’ in de zin van ‘tegen’ het zondige koninkrijk (vgl. Lv 20:5; Ps 34:16-17). Voor het “zondige koninkrijk” is geen voortbestaan mogelijk en het zal ook niet weer opstaan. Nooit kan God in verbinding blijven met de zonde. Als Zijn koninkrijk, waarvan Hij het bestuur aan Zijn volk heeft toevertrouwd, door wanbestuur een koninkrijk wordt waar de zonde regeert, dan wordt God er de Tegenstander van.

Hij wilde dat op ‘Zijn troon’ (2Kr 9:8), ‘de troon van het koningschap van de HEERE’ (1Kr 28:5), iemand zou zitten die Hem vertegenwoordigde. Maar Zijn troon is steeds meer in handen geraakt van mensen die alleen eigen belangen najaagden en niet de belangen van God.

Waar de mens regeert zonder het bewustzijn dat hij God vertegenwoordigt, daar komt de zonde aan de macht en wordt het hele koninkrijk van de zonde doortrokken. In dit koninkrijk ziet God niets anders meer dan zonde. Daarom moet Hij het van de aardbodem wegvagen. Hoe anders zal het koninkrijk zijn waarover de Heer Jezus Koning zal zijn. Hoe anders dat zal zijn, zullen we in het duizendjarig vrederijk zien.

Toch voert God te midden van deze aankondiging van het oordeel een element van hoop in. Hij zal “het huis van Jakob niet geheel wegvagen”. Er zal een overblijfsel zijn, waaruit Hij een nieuw rijk en heilig volk zal vormen. Dit element heeft tot nu toe in de prediking van Amos ontbroken; het was alleen maar oordeel wat de klok sloeg.

Copyright information for DutKingComments