Colossians 1:19-21

De heerlijkheid van de Zoon

Ko 1:14. Alle voorgaande zegeningen zijn mogelijk gemaakt door de Heer Jezus. Je kon alleen uit de macht van de duisternis gered worden door “verlossing”. Verlossing is niet alleen een daad van macht. Verlossing kon alleen gebeuren door het betalen van een losprijs. De Heer Jezus heeft aan het kruis met Zijn bloed voor jouw verlossing betaald (1Pt 1:18). Hij gaf Zijn leven (Mt 20:28). Hierdoor ben je Zijn eigendom geworden (1Ko 6:20). Alles wat we nu nog met ons leven voor onszelf doen, stelen we van Hem, want wij zijn helemaal van Hem.

Er is nog een geweldig gevolg van de prijs die Hij betaalde en dat is “de vergeving van de zonden”. Al jouw zonden zijn vergeven! Ben je je dat misschien nog niet bewust? Je bent vrij, maar je hebt het gevoel dat er toch nog een schuldenlast op je drukt. Je mag vrij zijn en toch ga je nog zuchtend je weg? Wees gerust – ook dat probleem is door het bloed van de Heer Jezus volkomen opgelost. Je zonden zijn vergeven, ze zijn weg, voor eeuwig verdwenen van voor Gods aangezicht. Hij ziet ze niet meer en gedenkt ze niet meer. Twijfel je daar nog wel eens aan? Luister dan naar het getuigenis van de Schrift: “En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1Jh 1:7b).

Verlossing en vergeving zijn door God gegeven en door Christus bewerkt. Hierdoor kan elke lastige vraag die bij je kan opkomen of die jou kan worden gesteld, afdoende beantwoord worden. Ik denk dan aan mensen die jou het recht op het erfdeel willen betwisten. Of dat je misschien jezelf onbekwaam acht om de zegen ervan te genieten. Je mag het zeggen, in nederigheid, maar toch ook blijmoedig en met zekerheid, dat je verlost bent en vergeving van je zonden hebt ontvangen.

Je bent in staat om je ten volle met ‘de Zoon van Zijn liefde’ bezig te houden. Als je de Vader aan het danken bent, kom je automatisch bij de Zoon (Jh 5:23). Je zou kunnen zeggen dat de Vader de bron van alle zegen is en dat de Zoon het kanaal is waardoor alle zegen tot je komt. De Zoon heeft alle plannen uitgevoerd, ten koste van Zichzelf. Het gaat hier om lofprijzing. Dank de Vader, Die de bron van alle zegen is. Dank de Zoon van Zijn liefde, door Wie alle zegen naar je toe komt.

Ko 1:15. En Wie is die Zoon van Zijn liefde, Die deze zegeningen voor ons heeft opengesteld? De apostel gaat de Heer Jezus hierna voorstellen, niet alleen om je hart te verkwikken, maar om het te vullen, zodat er voor niets anders meer plaats is. Hij vertelt achtereenvolgens

1. Wie Christus is in Zichzelf,

2. Wie Hij is in de werken die Hij heeft volbracht en

3. Wie Hij is in de Zijnen.

“Hij is het Beeld van … God”, dat betekent de vertegenwoordiger, de representant, van God. Hij alleen kan dat zijn omdat Hij Zelf God is. Het houdt de volkomen gelijkheid van de Zoon met de Vader in, in Zijn Wezen, Zijn natuur en Zijn bestaan als de Eeuwige (Jh 14:9; Jh 1:18). Alleen door Hem kunnen we God, Die ‘onzichtbaar’ is, zien en leren kennen.

Hij is ook “[de] Eerstgeborene van [de] hele schepping” (vgl. Rm 8:29; Hb 1:6; Op 1:5). Dat wil niet zeggen dat Hij van alle mensen het eerst geboren is. Het duidt de boven allen verheven plaats van de Zoon aan. Het geeft de rangorde aan.

De Heer Jezus is geen schepsel. Hij is niet de ‘eerstgeschapene’. Hij gaat al het geschapene te boven. Hij is namelijk de Schepper. Hij is de Eerstgeborene omdat Hij alle dingen geschapen heeft. Als de Schepper intreedt in Zijn eigen schepping door als Mens geboren te worden, kan het niet anders of Hij moet de Eerstgeborene zijn. Hij is het Hoofd van de schepping.

Ko 1:16. Van de drie personen van de Godheid wordt de schepping altijd aan de Zoon toegeschreven (Jh 1:3; Hb 1:1-2). Alles wat er is in de hemelen en op de aarde, dat is in het heelal, zowel in zijn zichtbare als in zijn onzichtbare vorm, dankt zijn bestaan aan Hem.

De tronen, heerschappijen, overheden en machten lijken aanduidingen te zijn voor verschillende engelenmachten (Ef 6:12; 1Pt 3:22). Hoe indrukwekkend die engelenwereld ook mag zijn, de heerlijkheid van de Zoon Die hen geschapen heeft, is oneindig veel groter. De hele engelenwereld wordt opgeroepen Hem te aanbidden en staat Hem ten dienste (Hb 1:6-7).

Hij heeft hen geschapen in de kracht die Hem eigen is, “in Hem”, Hij heeft het persoonlijk gedaan, “door Hem”, en Hij heeft het tot Zijn eigen eer gedaan, “tot Hem”. Hij is de oorsprong, de werkzame kracht en het doel van de schepping. Dit sluit elke aanbidding van iets of iemand anders uit.

Ko 1:17. De woorden “Hij is vóór alle dingen” brengen tot uitdrukking dat Hij de eeuwige Zoon is, de eeuwig Zijnde, Hij is van vóór de schepping. Hij heeft een eeuwig voorbestaan. Hij staat buiten de schepping, Hij maakt er geen deel van uit, Hij is Zelf geen schepsel. Dat laat Hij ook zien door alles door Zijn eigen kracht te bewaren (Hb 1:3). Hij heeft alles niet alleen doen ontstaan, maar ook het huidig bestaan is aan Hem te danken. Planeten beschrijven hun voorgeschreven baan alleen omdat Hij hun die gewezen heeft en hen daarin houdt. Zou Hij Zijn hand één ogenblik terugtrekken, dan was het afgelopen met de wereld.

Ko 1:18. Na Zijn heerlijkheid als Hoofd van de schepping spreekt Paulus in dit vers over een tweede hoofdschap van de Heer Jezus. Je zou kunnen zeggen dat, zoals Hij Hoofd is van de eerste of oude schepping, Hij ook Hoofd is van de nieuwe schepping. ‘Hoofd’ staat voor gezag en heerschappij en ook voor leven en groei. Dat geldt ook voor de nieuwe schepping, voor de gemeente. Die dankt haar bestaan aan Hem. Hij is het begin, de oorsprong ervan (Op 3:14). Hij is in absolute zin het begin van alles, terwijl en omdat Hij Zelf zonder begin is.

Er is wel een groot verschil tussen de wijze waarop de eerste schepping tot stand is gekomen en de wijze waarop de tweede is ontstaan. De eerste is ontstaan door het woord van Zijn macht (Gn 1:4; 6; 9; 11; 14; 20; 24; Ps 33:6; 9). Om Hoofd van de nieuwe schepping te worden, moest Hij Mens worden en in de dood gaan, om daaruit weer op te staan.

De opstanding van de Heer Jezus is het nieuwe begin voor God. Daardoor is de gemeente, hier als lichaam aangeduid, ontstaan. Je kunt het vergelijken met de manier waarop Eva uit Adam werd gevormd. God legde Adam in een doodsslaap. Tijdens die doodsslaap nam God een rib uit zijn lichaam en bouwde die tot een vrouw. Toen Adam haar zag, zei hij: “Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees!” (Gn 2:21-23). Paulus past dit toe op Christus en de gemeente (Ef 5:30). De gemeente is het lichaam van Christus en Christus is het Hoofd ervan. Hij bestuurt het lichaam en geeft het wat het nodig heeft.

De Heer Jezus heeft niet alleen de eerste plaats in de eerste of de oude schepping; ook in de nieuwe schepping is Hij Hoofd en Eerstgeborene. In de nieuwe schepping is Hij “[de] Eerstgeborene uit de doden”. Dat wil niet zeggen dat Hij de eerste is Die uit de doden opstond. Er zijn al eerder mensen uit de doden opgestaan, maar ook hier is Hij de Eerstgeborene omdat Hij de voorrang heeft boven ieder ander die uit de doden is opgestaan of nog zal opstaan.

Hij is de Eerste omdat Hij bij Zijn opstanding levend is geworden tot in alle eeuwigheid (Op 1:18). Hij is door de opstanding in een andere wereld binnengegaan. Door dat te doen heeft Hij die wereld ook voor anderen geopend. Zijn opstanding zal worden gevolgd door de opstanding van allen die in Hem geloven. Het bijzondere van deze positie is, dat Hij door Zijn opstanding “in alle dingen de eerste plaats” inneemt als Mens.

Als God heeft Hij de heerlijkheid van de Schepper, maar Hij is Mens geworden om als Mens in de dood te kunnen gaan. Als Mens is Hij opgestaan uit de dood en als Mens is Hij naar de hemel gegaan. Hij is Mens geworden om het tot in eeuwigheid te blijven. Dat maakt Zijn heerlijkheid niet minder, het maakt die juist groter.

Ko 1:19. Dat blijkt wel uit de woorden van dit vers: “Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen.” In de Heer Jezus – want Hij is die ‘Hem’ – woont de drie-enige God met vreugde. Dat was zo toen Hij op aarde kwam, toen Hij Gods werk deed, en ook toen Hij daarna naar de hemel terugkeerde. God Zelf is in al Zijn Volheid, zonder enige beperking, in de Persoon van Christus geopenbaard. In Hem is de drie-enige God betrokken bij het nieuwe begin. Hoe groot is Zijn heerlijkheid!

Lees nog eens Kolossenzen 1:14-19.

Verwerking: Welke heerlijkheden van de Heer Jezus heb je in dit gedeelte ontdekt?

Verzoening en bediening

Je hebt in de voorgaande verzen gezien dat de heerlijkheid van de Zoon in twee soorten hoofdschap is voorgesteld:

1. Zijn hoofdschap over de schepping en

2. Zijn hoofdschap in de opstanding.

Je krijgt nog meer heerlijkheden te zien die ook in verbinding staan met de oude schepping enerzijds en met de nieuwe schepping of opstanding anderzijds.

Zo zijn er ook twee verzoeningen:

1. één van de schepping en

2. één van de heiligen (gelovigen) die de gemeente vormen (Ko 1:20-22).

Er zijn ook twee bedieningen die uit Hem voortkomen:

1. de bediening van het evangelie dat gepredikt wordt in de hele schepping en

2. de bediening van de gemeente (Ko 1:23-25).

Ko 1:20. Eerst lezen we over de verzoening van alle dingen ofwel van de schepping. Verzoening is het tot stand brengen van een verhouding van vrede waar eerst vijandschap was (Rm 5:10). Door de zonde is er vijandschap ontstaan tussen de mens en God. In zijn zonde heeft de mens de schepping met zich meegesleept. De schepping staat nu nog onder de heerschappij van de satan (Jh 12:31).

Door Zijn werk op het kruis heeft de Heer Jezus satans macht verbroken. De zonde zal van de wereld worden weggenomen op grond van dat eens voor altijd volbrachte werk (Jh 1:29; Hb 9:26). Het volle resultaat van het werk van Christus zullen we zien als Hij Zijn heerschappij openlijk zal uitoefenen. Voor God en voor het geloof heeft Hij die heerschappij nu al (Mt 28:18; Hb 2:8-9).

Nu alles is weggenomen wat storing veroorzaakte, kan er vrede komen. Die vrede is gemaakt op het kruis en zal in het vrederijk en in de eeuwigheid genoten worden. Het wordt de verademing van alles wat nu zucht (Rm 8:22) onder de boze, verderf bewerkende macht van de zonde onder de regie van de satan.

De vrede is gebaseerd op “het bloed van Zijn kruis”, dat is het kruis van Christus. Op het kruis stortte de Heer Jezus Zijn bloed. Omdat dit het bloed van het vlekkeloze en onbesmette Lam is, door Petrus “kostbaar bloed” genoemd (1Pt 1:19), is deze basis onaantastbaar en behoudt eeuwig zijn waarde. Je kunt het zo zeggen: de basis van de verzoening is gelegd door het bloed van de Heer Jezus, de verzoening van de dingen op aarde en in de hemel met God is nog toekomstig.

Met de verzoening van alle dingen wordt natuurlijk niet de verzoening van onbekeerde mensen bedoeld, ook niet van de satan en zijn demonen. Zij worden niet verzoend, maar onderworpen aan Christus (Fp 2:10). Het gaat om de “dingen” op de aarde en in de hemelen, de stoffelijke wereld. De leer van de alverzoening is een ernstige dwaalleer en leugen van de satan. [Zie het boekje Verzoening, de dwaling van de ‘algemene verzoening’ en de dwaalleer van de ‘alverzoening’ weerlegd op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?id=1796.]

Ko 1:21. De verzoening van alle dingen laat nog even op zich wachten. Wel zijn er mensen die al verzoend zijn, waartoe ook jij behoort. Prijs de Heer daarvoor! Jij hebt in het geloof je hand gelegd op het bloed van Christus als ook voor jouw zonden gestort. Voordat je geloofde, stond je buiten de verzoening, je was er “vreemd aan”, je was de verzoening zelfs “vijandig gezind”. Dat kwam tot uitdrukking in de “boze werken” die je deed.

Ko 1:22. Om je te kunnen verzoenen moest de Heer Jezus Mens worden. Hij heeft “in het lichaam van Zijn vlees” jouw zonden op het kruis gedragen (1Pt 2:24). Zijn dood is het zekere bewijs dat Hij Gods oordeel over jouw zonden kreeg. De dood is namelijk het loon van de zonde (Rm 6:23). Tegelijk vond echter verzoening plaats door de dood van Christus. Zijn dood is de zekere grondslag waarop de verzoening rust.

Het gevolg is dat je in de gunst van God staat. Hij ziet je als “heilig”, dat is volmaakt geschikt voor Zijn tegenwoordigheid. Er kan niets meer op je worden aangemerkt. Er kan geen enkele klacht tegen je worden ingebracht die enige kans van slagen heeft. God, mensen en de satan kunnen niets vinden waarop een vinger gelegd kan worden. De dood van Christus heeft in alles voorzien.

Christus plaatst jou “voor Zich” als het volmaakte resultaat van Zijn volmaakte werk in het volmaakte licht van God op een wijze waarop geen enkele smet geworpen kan worden. Aan de rechtvaardige eisen van God is door het verzoeningswerk van Christus volkomen voldaan, zodat er geen enkele vraag naar de rechtmatigheid ervan kan worden opgeworpen.

Ko 1:23. Na de zekerheden die het geloof biedt, komt er een “als”. Dat lijkt het voorgaande onzeker te maken, alsof het toch van onze inspanning zou afhangen om er deel aan te hebben en te houden. De kracht van dit ‘als’ is echter dat daardoor het kaf van het koren wordt gescheiden. Het doel ervan is het geloof te bemoedigen en de zelfbewuste naamchristen te veroordelen.

Een naamchristen is iemand die alleen maar met de mond belijdt christen te zijn. Hij is nooit met berouw over zijn zonden tot God gegaan. Hij heeft nooit in geloof de kracht van het bloed van Christus voor de vergeving van zijn zonden aanvaard. Je hebt alleen deel aan de voorgaande zegeningen als je geloof echt is, als je werkelijk de Heer toebehoort. Daarop mag je volmondig ‘ja’ zeggen. Je zult het bewijs daarvan leveren doordat je “blijft in het geloof” dat in het evangelie tot je is gekomen en dat je hebt aangenomen.

Wat Paulus hier zegt, is dan ook niet bedoeld om je alsnog aan het twijfelen te brengen. Het is juist bedoeld om je te bemoedigen. Je bent het toch helemaal met hem eens dat geloof blijkt uit het vasthouden eraan, juist als er tegenstand komt? Je krijgt in je geloof met tegenstand te maken, zowel door vijandschap van mensen als door vleierij van dwaalleraren.

Als je geloof echt is, ben je “gegrond en vast”. Je laat je niet “afbrengen van de hoop van het evangelie”. Als je geloof niet echt is, val je door de mand. De ‘hoop van het evangelie’ is niet de hoop om gered te worden door het evangelie, maar is Christus. Het evangelie is niet de samenvatting van een aantal regels die je moet houden; de inhoud van het evangelie is een Persoon. Als je door het geloof met Hem verbonden bent, zul je niets willen toelaten dat je zicht op Hem vermindert of wegneemt. Dit verlangen naar Hem is bij iedereen aanwezig die Hem in waarheid liefheeft. Ik twijfel er niet aan dat dit ook bij jou zo is. Dit evangelie heb jij gehoord, net zoals de Kolossenzen het hebben gehoord (Ko 1:6).

Van dit evangelie is Paulus een dienaar geworden. Het terrein van zijn dienst is de hele schepping. Het evangelie is wereldwijd geldig en universeel van toepassing (Mt 28:19; Mk 16:15; Hd 1:8). Zijn dienst is speciaal gericht op alle volken die er “onder de hemel” zijn (vgl. Gl 2:7), hoewel hij zeker de Joden niet uitsluit. In zijn liefde voor hen richtte hij, als hij ergens kwam, juist het eerst het woord tot hen (Hd 13:45-46; Rm 1:16). Maar het evangelie is niet beperkt tot de grenzen van Israël. Het strekt zich uit tot de einden van het aardrijk (Hd 1:8).

‘De hele schepping die onder de hemel is’, is het terrein van Paulus’ dienst. Hier zie je een verbinding met het hoofdschap van Christus over de schepping. Dit hoofdschap, zo heb je gelezen, betreft alle dingen in de hemelen en op de aarde. Dat geeft tegelijk aan dat er een verschil is met het evangelie. Dat het evangelie niet in de hemel, maar op aarde wordt gepredikt, wordt aangetoond door de woorden “die onder de hemel is”. Het evangelie wordt tot mensen op aarde gericht, niet tot engelen in de hemel.

Ditzelfde verschil heb je gezien bij de twee aspecten van de verzoening. De verzoening van alle dingen wil niet zeggen dat alle mensen verzoend worden. Alleen die mensen worden verzoend die in de Heer Jezus geloven. Dit gebeurt op hetzelfde moment dat ze hun zonden belijden en geloven dat Zijn bloed ook hun zonden voor God bedekt.

Paulus is een dienaar van het evangelie geworden. De Heer Jezus heeft hem in die bediening gesteld (1Tm 1:12). Vóór die tijd was hij een lasteraar, een vervolger van de gemeente (1Tm 1:13). Nu is hij zowel een prediker als een leraar (1Tm 2:7). Hij predikt het evangelie aan alle mensen en hij onderwijst hen die tot geloof zijn gekomen en daardoor tot de gemeente behoren. Zijn dienst aan de gemeente komt in de volgende verzen aan de orde.

Lees nog eens Kolossenzen 1:20-23.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over de verzoening?

Copyright information for DutKingComments