Colossians 1:3

Inleiding

Lees de brief aandachtig een keer door.

Er zijn twee dingen die deze brief op een speciale manier van grote waarde maken voor jou als jonge gelovige. Ten eerste is dat de manier waarop alle aandacht wordt gevestigd op de heerlijkheid van de Persoon van Christus. Die heerlijkheid komt op verschillende wijzen, in verschillende relaties, tot uiting. Zo krijg je Hem te zien als de Zoon van de liefde van de Vader, in Wie de volheid van de Godheid woont (Ko 1:13; 19). Je ziet Hem ook als de Schepper en Onderhouder van alle dingen (Ko 1:16-17). En je ziet Hem als de Verlosser en het Hoofd van Zijn lichaam, de gemeente (Ko 1:14; 18).

Het tweede is de manier waarop de ‘verborgenheid’ wordt ontvouwd (Ko 1:27), namelijk als een bron van vertroosting (Ko 2:2). De verborgenheid houdt in dat de gemeente een gemaakt is met Christus. Hoe meer je dat gaat ontdekken en waarderen, des te meer zal dat je geloofsleven ondersteunen en troost geven in een omgeving die daar niets van weet en ook niets van wil weten.

Het is de bedoeling dat je door deze brief over genoemde dingen onderwijs krijgt en daarover gaat nadenken. Het resultaat is ongetwijfeld dat je hart en oog gevuld worden met de heerlijkheid van de Heer Jezus. Ik kan je verzekeren dat het gevolg daarvan zal zijn dat je hart overloopt van dankbaarheid, blijdschap en zekerheid.

De brief aan de Kolossenzen is de derde brief die Paulus vanuit zijn gevangenschap in Rome heeft geschreven (na de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Filippenzen). Ook deze brief komt dus niet van een ‘studeerkamergeleerde’. Paulus heeft in zijn omstandigheden troost en blijdschap in zijn hart ervaren toen hij nadacht en schreef over de heerlijkheid van de Heer Jezus. Als je deze brief leest, proef je dat.

Elke brief van Paulus is geschreven naar aanleiding van iets wat hij heeft opgemerkt of heeft gehoord. De aanleiding voor het schrijven aan de Kolossenzen is, dat Paulus heeft gehoord van dwalingen die in Kolosse ingang hebben gevonden. Daarover zal Epafras hem hebben ingelicht. Om welke dwalingen het precies gaat, is niet helemaal duidelijk.

Wel zijn er enkele aanwijzingen in de brief, met name in Kolossenzen 2. Je leest daar bijvoorbeeld over filosofie of wijsbegeerte (Ko 2:8), over Joodse rituelen (Ko 2:16-17) en over engelenverering (Ko 2:18). Het gaat om elementen uit zowel het heidendom als het Jodendom. Er is slechts één manier waarop het kwaad dat door deze dwalingen wordt aangericht, ongedaan kan worden gemaakt en dat is door het voorstellen van de volle heerlijkheid van Christus. Wie die heerlijkheid leert kennen, zal geen behoefte meer voelen om zich met dwalingen bezig te houden.

Zoals gezegd, zal Paulus over de ontwikkelingen in de gemeente in Kolosse van Epafras hebben gehoord. Deze trouwe dienaar stond in een nauwe betrekking tot die gemeente. Uit wat in Kolossenzen 1 staat, kun je opmaken dat de gemeente in Kolosse is ontstaan door het werk van deze Epafras (Ko 1:7). Hij heeft de Kolossenzen het evangelie verteld. Epafras komt zelf uit Kolosse (Ko 4:12), maar Kolosse is niet ‘zijn’ gemeente. Wel voelt hij een grote verantwoordelijkheid voor hen. Toen de dwalingen zich dan ook manifesteerden, sprak hij daarover met Paulus. Deze heeft pen en papier gepakt en de gelovigen in Kolosse geschreven over de gevaren van de dwalingen en hoe ze zich daartegen konden wapenen.

Paulus is zelf nooit in Kolosse geweest (Ko 2:1). Toch heeft hij niet gedacht: ‘Het is de gemeente van Epafras, laat die het maar uitzoeken.’ Paulus is zich bewust dat hij een dienaar van de hele gemeente is. Daarbij is hij zich bewust dat het niet ‘zijn’ gemeente is, maar de gemeente van Christus. Juist dat bewustzijn geeft hem een vurige liefde voor de gemeente. Als de vijand de gemeente aanvalt door te proberen dwaalleringen binnen te voeren, komt hij in actie. Want wie de gemeente wil verwoesten – en dwaalleringen zijn daarvoor een meesterlijk middel –, vergrijpt zich aan Christus Zelf. Christus en de gemeente zijn namelijk een.

Dat heeft Paulus geleerd op het moment van zijn bekering. Hij is op dat moment bezig de gemeente te vervolgen. De Heer Jezus spreekt echter vanuit de hemel, als Hij deze vervolger van Zijn gemeente een halt toeroept: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Het vervolgen van de gemeente op aarde staat gelijk aan het vervolgen van de Heer Jezus in de hemel. Hier leer je dat de gemeente op aarde en de Heer Jezus in de hemel een zijn, zij vormen één lichaam met Hem als het Hoofd. Dat is wat in deze brief de ‘verborgenheid’ wordt genoemd. Een ‘verborgenheid’ is iets wat in het Oude Testament niet is bekendgemaakt, maar nu aan de gemeente is geopenbaard.

Er is nog een brief waarin je leest over die verborgenheid. Dat is de brief aan de Efeziërs. Maar de manier waarop Paulus over ‘de verborgenheid’ spreekt in de brief aan de Kolossenzen, verschilt met de manier waarop hij dat doet in de brief aan de Efeziërs. Het zal je helpen de brief aan de Kolossenzen beter te begrijpen als ik een paar verschillen noem. Zo is een belangrijk verschil dat de brief aan de Kolossenzen laat zien dat Christus een is met de gemeente op aarde, terwijl in de brief aan de Efeziërs de gemeente voorgesteld wordt als een met Christus in de hemel.

Een ander verschil is, dat de christen in de brief aan de Kolossenzen gezien wordt als opgestaan met Christus, maar niet als in Hem gezet in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs. Dat wordt onderstreept als de Kolossenzen wordt verteld dat er voor hen een hoop is weggelegd in de hemel (Ko 1:5). Dat houdt in dat zij niet gezien worden als in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs; hier worden ze gezien in hun leven op aarde. Je kunt dat ook concluderen uit de vermaning van Paulus dat zij hun denken en gevoelens moeten richten op de dingen die boven zijn en niet op de dingen die op de aarde zijn (Ko 3:1-2).

Nog een verschil is dat de brief aan de Kolossenzen de volheid openbaart die in Christus is (Ko 1:19; Ko 2:9) en onze volkomenheid in Hem (Ko 2:10), terwijl in de brief aan de Efeziërs de voorrechten van het lichaam uiteen worden gezet.

Als laatste wijs ik nog op het feit dat in de brief aan de Kolossenzen de nadruk ligt op Christus Zelf als ons leven. In de brief aan de Efeziërs ligt de nadruk meer op de Geest, Die in de brief aan de Kolossenzen slechts één keer wordt genoemd (Ko 1:8).

Door op deze manier brieven met elkaar te vergelijken krijg je steeds meer oog voor het unieke kenmerk dat elke brief heeft. Ik heb in de inleiding van mijn commentaar over de brief aan de Efeziërs enkele brieven met elkaar vergeleken door een parallel te trekken met de reis van Israël vanuit Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land. Je kunt dat er nog eens op na lezen. In die parallel heb ik de brief aan de Kolossenzen niet genoemd. Je zou deze brief kunnen plaatsen tussen de brief aan de Romeinen en de brief aan de Efeziërs.

De brief aan de Romeinen gaat over de bevrijding uit de slavernij van de zonde – in beeld: uit Egypte – door het werk van Christus. De brief aan de Efeziërs gaat over het ingaan in de zegeningen in de hemelse gewesten – in beeld: de zegeningen van het land Kanaän – in Christus. De brief aan de Kolossenzen stelt de christen voor als bevrijd uit de slavernij van de zonde en verbonden met Christus. Van de zegen van de hemelse gewesten is hier echter geen sprake, want hij is nog op aarde.

In deze brief is sprake van de besnijdenis van Christus (Ko 2:11). Dat doet denken aan de besnijdenis van het volk Israël toen ze door de Jordaan waren gegaan (Jz 5:1-9). Ze waren wel in het land, maar hadden er nog geen strijd geleverd. Ze moesten het land nog veroveren.

De besnijdenis van Christus spreekt van het oordeel dat Hij voor jou op het kruis onderging. Omdat jij dit gelooft, ben je nu vrij om van Zijn heerlijkheid te genieten die in deze brief op voortreffelijke wijze naar voren komt. Ik hoop en bid dat je dit met volle teugen zult doen.

Lees de brief nog eens door.

Verwerking: Welk vers of gedeelte geeft voor jou het best de inhoud van de brief weer?

Zegenwens en dankzegging

Ko 1:1. Paulus stelt zichzelf voor als apostel. Hij is geen apostel omdat hij dat zichzelf aanmatigde of iemand anders hem daartoe heeft overgehaald. Het is ook geen bezigheid die hij zelf heeft uitgekozen of waarvoor hij door mensen is opgeleid. Achter zijn apostelschap staat God. God wilde dat hij apostel zou zijn en dat geeft zijn apostelschap gezag. Wie zich tegen dat gezag verzet, verzet zich in werkelijkheid tegen God.

De onderstreping van zijn apostelschap direct aan het begin van de brief is noodzakelijk omdat er zulke belangrijke dingen op het spel staan. Paulus gaat niet zijn mening over dingen verkondigen, maar Gods waarheid. Daarnaar luisteren betekent verwerping van dwalingen en nieuw eerbetoon aan God. Daaraan ongehoorzaam zijn betekent het verderf van het geloofsleven.

Er is niet alleen gezag, waardoor Paulus boven de gelovigen staat en hun bevelen kan geven. Als medeafzender noemt hij Timotheüs en stelt hem voor als “de broeder”. Timotheüs is de broeder van Paulus en van de Kolossenzen en fungeert hierdoor als het ware als het verbindingsstuk tussen Paulus en de Kolossenzen. Paulus staat als apostel boven hen, maar als broeder is hij een van hen. Die verbondenheid als broeders geeft de juiste atmosfeer voor de uitoefening van zijn gezag. Als gezag in dit besef wordt uitgeoefend, zal er geen heerszucht zijn, maar dienst (vgl. 1Pt 5:1-4; Lk 22:24-27; Jh 13:13-16).

Ko 1:2. Dan spreekt hij de Kolossenzen aan als “heilige en trouwe broeders”. Met ‘broeders’ bedoelt hij zowel de broeders als de zusters. Het geeft de familieband aan die gelovigen met elkaar hebben en wijst op de wandel in gemeenschap met elkaar. De familieband van de Kolossenzen heeft nog een paar extra kenmerken. Het is een ‘heilige’ familie die God voor Zichzelf apart heeft gezet. Het is ook een ‘trouwe’ familie. Dat ziet meer op hun praktijk. Hun positie voor God en de praktijk van hun geloofsleven stemmen met elkaar overeen. Je zult beide kenmerken moeten bezitten om in staat te zijn de waarheid van deze brief te begrijpen.

Aan deze kenmerken voegt Paulus nog “in Christus in Kolosse” toe. Enerzijds zie je hierdoor dat de familieverhouding van geestelijke aard is met Christus, “in Christus”, als het bindende ‘element’. Anderzijds is het een verhouding die op aarde, in de plaats Kolosse, “in Kolosse”, wordt beleefd. Ik hoop dat voor de naam ‘Kolosse’ ook de naam kan worden ingevuld van de plaatselijke gemeente waar jij bij hoort. Of dat zo is, mag je zelf beoordelen aan de hand van Gods Woord.

Nadat hij de afzenders heeft voorgesteld en de geadresseerden heeft genoemd, heeft hij een wens voor de Kolossenzen. Hij wenst hun “genade” toe, dat wil zeggen dat ze bewust vanuit de gegeven genade zullen leven. Uit genade leven betekent niets van zichzelf verwachten, maar alles van God. Het gevolg zal “vrede” zijn. Iemand die in alles op God rekent, heeft constante vrede in zijn hart. Hij wenst hun dit toe van “God onze Vader”. God is de bron van genade en vrede. Door over Hem als ‘onze’ Vader te spreken, benadrukt hij nog eens de familieband die hij met de Kolossenzen heeft.

Ko 1:3. Wat Paulus hier tegen de Kolossenzen zegt, moet hen goed hebben gedaan. Zou jij het niet bemoedigend vinden, als iemand tegen jou zou zeggen dat hij altijd voor jou dankt als hij in gebed is? Dank jij zelf ook voor anderen? Je hebt een speciale band met gelovigen voor wie je dankt. Je bent dan ook fijngevoelig voor hun geestelijke toestand. Zodra er in hun geestelijke toestand iets ten kwade verandert, zul je voor hen gaan bidden, juist omdat je merkt hoe jouw dank voor hen onder druk komt te staan.

Een woord van vermaning wordt eerder aangenomen van iemand, van wie je weet dat hij of zij voor je dankt. Als er dingen in iemands leven komen die jouw dank voor zo iemand verminderen, zal dat de aanleiding zijn om zo iemand daarover te benaderen. Zo gaat Paulus hier te werk.

Hij heeft een vertrouwelijke omgang met God Die hij kent als “de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”. Door het woord ‘onze’ legt hij weer de klemtoon op zijn gemeenschap met de Kolossenzen in de verhouding waarin hij en zij staan zowel tot God de Vader als tot de Heer Jezus. Daarmee brengt hij de gemeenschap die zij hebben op Goddelijk niveau. Dat is de sfeer waarin hij verkeert en vanuit die sfeer benadert hij hen. In zijn brief komt hij tot hen, als het ware omgeven met de geur van het heiligdom. Die wil hij hun laten ruiken en proeven, opdat zij alles zullen loslaten wat daar niet bij past.

Ko 1:4. In de Ko 1:4-6 somt de apostel een aantal redenen voor zijn dank op. Pas daarna spreekt hij, vanaf Ko 1:9, over de onderwerpen waarvoor hij bidt.

Hij heeft hen nooit gezien. Anderen hebben hem verteld van hun “geloof” en “liefde”. Betere bewijzen dat zij de Goddelijke natuur bezitten, kan hij niet wensen. Ze getuigen van de Heer Jezus. Dat gebeurt niet in het geheim. Nergens in het Nieuwe Testament worden we ertoe opgeroepen ons geloof voor onszelf te houden of er een soort geheim discipelschap op na te houden. Wie werkelijk bekeerd is, zal ernaar verlangen dat openlijk te belijden.

Van hun geloof wordt gezegd dat het “in Christus Jezus” is. Er zijn heel wat mensen die zeggen dat ze ‘geloven’. Van doorslaggevende aard is natuurlijk in wie men gelooft (vgl. 2Tm 1:12). Wat de Kolossenzen betreft, is dat geen enkele vraag. Weten de mensen in jouw omgeving ook in Wie jij gelooft? Geloof in mensen of dromen of gevoelens geven geen zekerheid voor iemands geloof.

Als geloof in Christus aanwezig is, zal dat gepaard gaan met liefde voor alle gelovigen. Ook dat wordt van de Kolossenzen getuigd. Het is niet mogelijk God lief te hebben en zijn broeder te haten (1Jh 4:20). Verticaal, de liefde voor God, en horizontaal, de liefde voor de broeder, horen bij elkaar. Alleen God kent alle heiligen. Zodra wíj een heilige, dat is een wedergeboren christen, leren kennen, hebben we hem lief. Dat is niet omdat hij aardig is, maar omdat hij van Christus is.

De liefde van de Kolossenzen is niet sektarisch, ze is niet beperkt tot een uitgekozen groep, maar omvat “alle heiligen”. Hun liefde geldt dezelfde groep als die, waarnaar de liefde van God uitgaat. Ze hebben niet alleen de gelovigen van de plaatselijke gemeenschap lief, ze hebben alle gelovigen lief, waar ze ook wonen. Dit voorbeeld is waard om door jou en mij nagevolgd te worden.

Ko 1:5. Na geloof en liefde spreekt Paulus over “de hoop”. Hier heb je het derde element in de bekende ‘trits’ (= drietal) van geloof, hoop en liefde (1Ko 13:13; 1Th 1:3; 1Th 5:8). De hoop geeft inhoud aan hun geloof en liefde, het is er de stimulans voor. Er is geen krachtiger motief voor het geloof in de Heer Jezus en voor de liefde tot alle heiligen, dan de hoop die “is weggelegd in de hemelen”. Paulus dankt God, dat Hij dit nieuwe gezelschap van gelovigen heeft verbonden met de hemel.

Als jij aan de hoop in de hemelen denkt, zal je hart gevuld worden met de inhoud van die hoop, dat is de Heer Jezus. Dat zal dan weer als gevolg hebben dat jij allen liefhebt naar wie het hart van de Heer Jezus uitgaat.

De hoop maakt deel uit van het evangelie dat hun is gepredikt. De uitwerking van het evangelie is niet alleen voor hier-en-nu in de bevrijding uit de macht van de zonde. Het evangelie heeft ook betekenis voor de toekomst in het binnengaan van de eeuwige heerlijkheid. Hoe kan het ook anders? Christus is daar en wij zijn verlost om met Hem te zijn. Wij blijven niet altijd in deze wereld en hebben er ook niet ons thuis. We hebben een hoop. Die hoop verlicht ons pad door de wereld.

De hoop in de hemel geeft de Kolossenzen – en geeft jou en mij – een machtige aansporing om de medegelovigen lief te hebben. We zullen met al Gods kinderen eeuwig bij de Heer Jezus in de hemel zijn. Als die hoop in je leeft, zul je er wel voor oppassen om met een medegelovige ruzie te hebben.

Toen jou het evangelie werd verteld, is jou toen ook verteld van die hoop? Dat is bij de Kolossenzen blijkbaar het geval. Ik kan het me in mijn geval niet herinneren. Maar het is me inmiddels wel duidelijk geworden dat de hoop in de hemel onlosmakelijk verbonden is aan “het Woord van de waarheid van het evangelie”.

Die uitdrukking laat zien dat het evangelie een zuivere, niet met menselijke elementen vermengde blijde boodschap van God aan de mensen is. Zo is het tot hen gekomen en dat hebben ze geloofd en dat heeft hen gered. Het is alsof Paulus hier al zegt, waarop hij in Kolossenzen 2 nader ingaat: ‘Als jullie dit weten, hoe zouden jullie je dan openstellen voor Griekse wijsbegeerte en Joodse overleveringen? Is er ooit een filosofie verkondigd in de wereld als blijde boodschap, waardoor mensen behouden zijn geworden, nieuw leven hebben gekregen en vrucht voor God zijn gaan dragen?’

Lees nog eens Kolossenzen 1:1-5.

Verwerking: Dank voor een aantal mooie kenmerken van je broeders en zusters als je voor hen bidt.

Copyright information for DutKingComments