Colossians 3:18

Vrouwen – mannen – kinderen – slaven

Ko 3:18. Paulus noemt vervolgens enkele terreinen waarop je dagelijks leven zich afspeelt en de betrekkingen waarin je bent geplaatst. Na de oproep om niet de dingen te bedenken die op de aarde zijn, zou je kunnen denken dat al het aardse er niets meer toe doet. Maar al de verheven waarheden die te maken hebben met je verbinding met Christus, doen niets af aan je aardse betrekkingen. Integendeel, die relaties zijn er juist opdat je daarin zult laten zien wat je in Christus geworden bent.

Je kunt in de wereld niet zonder omgang met je medemensen leven. In zulke sociale contacten maak je de meeste van je beproevingen en verzoekingen mee. Het is Gods wil dat je na je bekering te midden van je oude vrienden of kennissen het licht van de hemel laat schijnen. Je bekering heeft niets veranderd aan je (eventuele) huwelijk, aan je (eventuele) gezinssituatie en aan je plaats in de maatschappij. Wat wel veranderd is, dat ben jijzelf.

In elk van de genoemde betrekkingen zijn twee partijen: man en vrouw, ouders en kinderen, werkgever en werknemer. Ieder wordt aangesproken in de zwakke plek. Eerst wordt steeds het woord gericht tot de ondergeschikte partij, die ook steeds in verbinding met de Heer wordt gebracht. De verbinding met de Heer verheft de ondergeschiktheid naar een hoger plan.

De eerste relatie waarvoor beide partijen een opdracht krijgen, is die van het huwelijk. Dit bolwerk van het goede wordt overal in de wereld heftig aangevallen. Het is nodig steeds weer naar Gods oorspronkelijke plan te kijken om niet meegezogen te worden met wat de wereld met het huwelijk doet. In een huwelijk zijn duidelijk twee verschillende geslachten met elkaar verbonden. Een huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht is een optie die in het licht van Gods Woord niet eens in overweging mag worden genomen, maar meteen moet worden verworpen.

De “vrouwen” worden erop gewezen, dat zij hun “mannen” als hun hoofd moeten erkennen aan wie zij “onderdanig” behoren te zijn. Onderdanigheid is de erkenning van de door God ingestelde orde. Die houding past bij haar, is haar eer. De kracht ervoor krijgt ze van de Heer. Als ze haar man onderdanig is, erkent ze daarmee het gezag van de Heer.

In onze tijd van emancipatie en feminisme wordt het haar niet gemakkelijk gemaakt om onderdanig te zijn. Massaal wordt dit voorschrift genegeerd, uit de tijd verklaard en met voeten getreden. Vrouwen die zich hun verbinding met Christus bewust zijn, zullen zich hieraan niet storen en tegen de stroom in kunnen gaan. Van Hem kunnen zij leren wat onderdanigheid is, omdat Hij dat voorbeeld heeft gegeven in Zijn leven op aarde ten opzichte van Zijn God.

Ko 3:19. Tegen de “mannen” wordt iets positiefs en iets negatiefs gezegd. Positief is de opdracht aan de man om zijn vrouw lief te hebben. Er staat niet, dat hij moet wachten op een bepaald gevoel of een daad van zijn vrouw die hij graag met zijn liefde beantwoordt. Er is geen enkel excuus te verzinnen om zich te onttrekken aan de opdracht zijn vrouw lief te hebben.

De man kan van Christus leren wat liefde is. Bij Hem ziet hij een zorgende liefde die offers brengt en onbaatzuchtig is. Als een man zo met zijn vrouw omgaat, bewaart dat voor veel huwelijksproblemen. Het zal de vrouw ook gemakkelijk vallen aan zo’n man onderdanig te zijn.

Negatief is de toevoeging niet bitter tegen haar te zijn. Dat moet de man ervoor bewaren om humeurig, onbarmhartig en hard tegen haar te zijn. Dit laatste is zeker een gevaar als de vrouw niet bekeerd is en voortdurend dingen doet die hem tot die reacties uitlokken. Er wordt niet gezegd dat hij zijn vrouw aan zich moet onderwerpen of ertoe moet dwingen hem te gehoorzamen.

Ko 3:20. “Kinderen” moeten hun ouders gehoorzamen, en dat niet als zij dat nuttig of wenselijk achten, maar “in alles”. Zij moeten bereid zijn om te luisteren en de aanwijzingen van de ouders op te volgen. Kinderen zijn niet de hoogste autoriteit, zij bepalen niet tot hoever zij de ouders moeten gehoorzamen. Ook voor kinderen is de Heer Jezus op aarde het voorbeeld (Lk 2:51).

Ko 3:21. Het gezin wordt in hier door twee beginselen samengehouden: gehoorzaamheid en gezag. Na gehoorzaamheid, verlangd van de kant van de kinderen, komt nu het gezag. Daarvoor wordt het woord niet gericht tot de ‘ouders’, wat verwacht mocht worden, maar tot de “vaders”. Zij zijn hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding.

De vaders worden hier gewaarschuwd hun gezag niet onverstandig te gebruiken of te misbruiken. Dat gebeurt door een ongepaste of zelfs onrechtvaardige behandeling. De apostel lijkt te denken aan een voortdurend onrechtvaardig terechtwijzen en berispen, zodra de geringste aanleiding zich voordoet.

Vaders hebben in God de Vader het grote Voorbeeld. Van Hem kunnen ze leren dat God Zijn kinderen nooit op een manier behandelt die moedeloos maakt of waardoor ze zich afgewezen zouden voelen. Als een kind voortdurend commentaar krijgt, wordt de indruk gewekt dat het altijd alles verkeerd doet. Het zal moedeloos worden en elke motivatie verliezen. Gelovige vaders moeten dit absoluut en zorgvuldig vermijden.

Wat is het erg als een kind de waarheid van God verwerpt doordat zijn vader zich bovenmatig streng gedraagt. Als een vader zijn kind een verkeerd beeld geeft van God als Vader, hóeft het kind God niet meer. Zeker heeft een kind correctie of tucht nodig. Als zich de noodzaak tot tucht voordoet, is het belangrijk onder andere de volgende drie grondregels voor tucht in acht te nemen: straf nooit in woede, straf nooit onterecht, straf nooit zonder verklaring.

Ook op een andere manier kunnen ouders hun kinderen van God vervreemden. Veel ouders moeten met betrekking tot een afgeweken zoon of dochter met verdriet erkennen: “Het gebeurde nu, als uw dienaar her en der bezig was, dat [die man] er niet [meer] was” (1Kn 20:40). Ze hebben hun tijd aan van alles en nog wat besteed, behalve aan hun kinderen. Die werden aan hun lot overgelaten. Misschien niet zonder verzorging, maar wel zonder aandacht. Het gemis aan aandacht zal het kind moedeloos maken en het zijn eigen weg doen gaan, niet die van de Heer.

Ko 3:22. Het woord tot de “slaven” lijkt op wat tegen de kinderen gezegd wordt. Ook van hen wordt gehoorzaamheid “in alles” gevraagd. De gelovige slaaf wordt niet door het oog van zijn meester geregeerd, hij wordt geregeerd door “vrees (of: eerbied) voor de Heer”.

“Ogendienst” wil zeggen dat je hard aan het werk bent als de baas naar je kijkt, maar zodra hij is verdwenen, pauzeer je weer of doe je dingen voor jezelf. Als christenslaaf – je mag het zo toepassen: christenwerknemer – moet je echt dienen, of je aardse meester, je werkgever, nu wel of niet kijkt, omdat de Heer in de hemel altijd toekijkt. Hem ontgaat niets.

Dit besef zou je ertoe kunnen brengen om goed je best te doen om niet in ongenade bij de Heer te vallen. Dat is niet de bedoeling. Vandaar dat er ook nog wordt gewezen op de houding van het hart. “Eenvoud van hart” is de houding van een hart dat vrij is van lage motieven en waarin oprechtheid en ondubbelzinnigheid aanwezig zijn (vgl. 1Kr 29:17). Het staat tegenover huichelachtigheid. Ook voor de slaaf is de Heer Jezus op aarde het voorbeeld.

Ko 3:23. De slaaf wordt voorgehouden dat hij alle dagelijkse bezigheden met al zijn energie heeft uit te voeren. Daarbij wordt van hem verwacht dat hij “van harte” doet wat hem opgedragen wordt. Dat wil zeggen dat hij zijn hele hart in elk werk legt, of het nu aangenaam of onaangenaam is. Het geheim hiervan is dat hij zo werkt alsof de Heer de werkgever is.

Paulus richt het oog van de slaaf steeds op de Heer. Als het welgevallen van de Heer boven al je werk staat, zul jij in de kracht die Hij verleent je plicht doen. Je zult in de hemel niet worden beloond voor het aantal mensen dat van jouw dienst heeft genoten, ook niet vanwege het succes dat je hebt gehad, of vanwege het aantal talenten dat je hebt gekregen, maar voor je trouw.

Ko 3:24. En weet jíj wat die beloning is? De slaven toen wisten het wel: “de erfenis”. Door de woorden “daar u weet”, lijkt Paulus aan te sluiten bij het onderwijs dat ze eerder hebben gekregen. Hij herinnert hen eraan. Hieraan mogen ze steeds denken, terwijl ze hun werk doen. De slaaf die goed dient, zal zijn beloning krijgen op een plaats waar niets vergeten wordt wat tot eer van Christus is gedaan. Op die plaats staan slaven en heren allen voor Hem, bij Wie geen aanzien van de persoon is. Wat in de toekomst ligt, mag nu al de volle belangstelling van de slaaf hebben. Dat zal het motief zijn om al zijn werk in trouw te doen.

Hier op aarde zal een meester nooit zijn erfenis met een slaaf delen. In de toekomst zullen slaven deel hebben aan de erfenis van de Heer Die ze nu dienen. Een zo groot loon wacht hun omdat zij de Heer, Christus, dienen. Het is een erfenis die tevens als loon wordt gezien. Onze zwakke pogingen om de Heer te dienen zullen beloond worden met een beloning die elke verhouding te buiten en te boven gaat. Wat een Heer dienen we!

Ko 3:25. Na alle bemoediging die de slaaf te horen heeft gekregen, is er ook een waarschuwing. Een slaaf krijgt geen voorkeursbehandeling vanwege zijn benarde positie. Hij wordt ook niet extra beloond omdat hij onderdrukt wordt. Hij krijgt wel een extra waarschuwing omdat net als bij ieder ander ook bij hem het vlees werkzaam kan zijn. Hij kan in een situatie komen die uitnodigt om zijn meester of een van zijn medeslaven onrecht aan te doen. Hij kan gaan menen dat dit voor hem voordeel oplevert. Daarom moet hij weten dat er bij God geen sprake is van aanzien des persoons.

Als het onrecht niet op aarde al wordt ontdekt, zal het zeker voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden (2Ko 5:10). De slaaf zal merken dat het invloed zal hebben op zijn aandeel in de erfenis. Ontrouw zal een overeenkomstig verlies aan loon geven. Het gaat erom dat de Heer zal kunnen zeggen: “Goede en trouwe slaaf, over weinig ben je trouw geweest” (Mt 25:21; 23). Hier zie je ook dat voor ieder die als slaaf de Heer Jezus dient, al heeft hij een nog zo grote dienst, geldt dat het slechts “weinig” is wat hem is toevertrouwd.

Je hoort Paulus niets zeggen over hoe een slaaf vrij kan komen. Als je zo’n Heer mag dienen en zo’n beloning in het vooruitzicht hebt, is het de vraag of je dat wel wílt! Daarbij komt nog dat het christendom geen maatschappelijke structuren verandert, maar mensen. En die veranderde mensen kunnen in hun onveranderde omstandigheden een geweldig getuigenis geven van hun verandering (vgl. Tt 2:9-10). Ze dienen de Persoon Die hen van een veel zwaardere slavernij heeft verlost, namelijk van de slavernij van de zonde (Rm 6:17).

Lees nog eens Kolossenzen 3:18-25.

Verwerking: In welke betrekkingen voel jij je aangesproken? Wat kun je doen om in je praktijk meer te beantwoorden aan wat hier staat?

Copyright information for DutKingComments