Colossians 3:5

Christus is alles en in allen

Ko 3:5. Na het geweldige vooruitzicht van het vorige vers word je weer met beide benen op de grond gezet. Er is werk aan de winkel. Als je genoten hebt van de heerlijkheid van Christus en jouw deel daarin omdat je in Hem bent, zul je niet willen toegeven aan zondige begeerten. Ze vormen een verhindering voor het zoeken van de dingen die boven zijn. Met het oog daarop is al gezegd welke dingen je niet moet zoeken. Nu krijg je te horen dat er dingen zijn die je moet doden.

‘Hoezo, doden?’ zou je kunnen vragen. ‘Ik heb toch steeds gelezen en te horen gekregen dat ik met Christus gestorven ben?’ Dat klopt. Het gaat er dan ook niet om dat je jezelf of je vlees moet doden. De oude mens is gestorven, hij is krachteloos gemaakt. God heeft de zonde in het vlees geoordeeld (Rm 8:3). Het ‘mechanisme’, dat, waarvan de zonde zich bediende, de oude mens, is gedood (Rm 6:6). Als gevolg daarvan moet jij je voor de zonde dood houden (Rm 6:11). Dat betekent dat je de leden van je lichaam niet meer door de zonde laat gebruiken, maar ze in dienst van God stelt (Rm 6:12-13).

Als je nu merkt dat de zonde zich wil laten gelden, moet je daarmee korte metten maken. Een radicalere oplossing dan doden is er niet. ‘Doden’ is een sterke en betekenisvolle uitdrukking. Er moet compromisloos met immorele dingen worden gehandeld. Dat doe je door die zonde elke zeggenschap over jou te ontzeggen. Je moet gewoon in jezelf zeggen: ‘Hier geef ik niet aan toe, die zonde krijgt geen ruimte.’ Je plaatst die zonde waar hij hoort, namelijk bij de oude mens, en die heeft het niet meer in jouw leven voor het zeggen.

Door deze vastberaden opstelling voorkom je dat je gaat redeneren. Zodra je gaat redeneren, ben je verloren en ziet de betreffende zonde zijn kans. Doden wil zeggen dat je de zonde alle leven ontneemt. Daardoor is voor de zonde elke kans verkeken om zich te openbaren.

Paulus laat je niet raden om welke “leden” het zou kunnen gaan. De leden worden met de zonden gelijkgesteld.

1. De lijst begint met “hoererij” (evenals in Gl 5:19-20; 1Ko 6:10; Ef 5:3). Die zonde is een ernstige bedreiging voor de heiliging.

2. “Onreinheid” is er nauw aan verwant, is algemener in betekenis en betreft elke soort onreinheid.

3. “Hartstocht” ziet op erotische begeerten die leiden tot immoraliteit in denken en handelen.

4. “Boze begeerte” lijkt in dit verband te slaan op seksuele begeerten.

5. “Hebzucht” is het steeds meer willen hebben en lijkt hier, ook door het verband, verbonden te zijn aan seksuele vergrijpen.

6. Het seksuele begeren overheerst zodanig het leven, dat het de plaats van God heeft ingenomen en daardoor “afgodendienst” is.

Ko 3:6. Er bestaat een opvatting dat de enige zonde waarover Gods oordeel komt, het ongeloof is. Hier zie je dat dit een misvatting is. Er zijn ook andere zonden waarover “de toorn van God” komt. Gods toorn komt over elke zonde. De toorn van God komt voort uit Zijn haat tegen de zonde. Toorn is bij God niet zozeer een uiting van Zijn gevoelens, maar meer van Zijn regering. Die toorn komt nog en wordt beschreven in Openbaring 6-19.

De toorn van God treft mensen die geen nieuwe geboorte kennen en volharden in hun ongeloof. Het kenmerk van hun leven is “ongehoorzaamheid”. Het wordt voorgesteld alsof ongehoorzaamheid hun vader is en dat zij daarvan de zonen zijn met al zijn ongehoorzame karaktertrekken. De gedachte dat jij als gelovige nog op hen zou lijken, moet onverdraaglijk zijn. De aansporing om de leden die op de aarde zijn te doden zal dan ook bij jou als gelovige in goede aarde vallen.

Ko 3:7. Dat betekent niet dat je nu met minachting op die ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ neerziet. Als gelovige moet je je realiseren dat je niet boven hen staat. Je leefde er vroeger namelijk zelf continu in en deed precies hetzelfde (Tt 3:3). Nu is dat niet meer zo. Aan dit leven is een einde gekomen toen je met Christus stierf.

Ko 3:8. Daarom moet je al die karaktereigenschappen en gewoonten die de mensen vroeger bij je zagen, afleggen. Het wordt gezegd alsof je een kledingstuk uitdoet waarin je gehuld was. Het gaat om een gedrag, een houding, waardoor je leven werd gekenmerkt. Die houding is vooral gebleken uit wat je zei. De dingen die hier genoemd worden, hebben met de tong te doen en als gevolg daarvan met het hart, want wat je zegt, komt voor uit het hart (Mt 15:18).

1. Als eerste zondige uiting van het hart wordt “toorn” genoemd. Bij ons is toorn een uiting van een temperament. Een uiting van toorn hoeft niet per se zondig te zijn (Ef 4:26), maar is dat hier in dit verband wel.

2. “Kwaadheid” benadrukt meer de plotselinge uitbarsting van gevoelens over iets; toorn ziet meer op een gemoedsstemming, een toestand.

3. “Boosheid” is een instelling waarin men erop uit is een ander kwaad en onrecht aan te doen.

4. “Laster” is het bewust onwaarheid spreken om de ander in een kwaad daglicht te stellen.

5. “Vuile taal uit uw mond” kan schelden betekenen en ook liederlijke, schunnige taal.

Ko 3:9. ‘Liegen’ is een zonde van de tong die wel het meest de oude mens karakteriseert. Niet voor niets staat er dat “ieder mens leugenachtig” is (Rm 3:4). Omdat de gelovige de oude mens met zijn handelingen heeft uitgedaan, moet het ook afgelopen zijn met zijn uitingen. De relaties met de oude mens zijn afgebroken. De oude mens is het wezen van de eerste Adam, zoals dat in al zijn nakomelingen samen tot uiting komt.

Ko 3:10. Jij hoort echter niet meer bij de eerste Adam, je hoort bij de laatste Adam, Christus. Hij kenmerkt de nieuwe mens die jij hebt aangedaan. De nieuwe mens wordt gekenmerkt door Christus zoals Hij in alle gelovigen samen tot uitdrukking komt. Om alle kenmerken van Christus te vertonen zijn alle gelovigen nodig. Geen gelovige heeft ze allemaal. Bij iedere gelovige is iets van Christus te zien.

Het aandoen is hier niet een bekleed worden van buitenaf, maar een van binnenuit naar buiten zichtbaar worden van die nieuwe mens. De nieuwe mens is wat je innerlijk bent sinds je bekering. Het is wel de bedoeling dat je dat in je leven laat zien. Bij je bekering heb je de nieuwe mens aangedaan. Doordat je steeds meer kennis van God krijgt, zul je steeds meer van die nieuwe mens in je leven vertonen.

Het ‘vernieuwd worden tot kennis’ wil zeggen dat God de nieuwe mens tot de volle kennis van Zijn raad brengt. Dit is een ontwikkeling. Het model dat God in dit proces altijd voor ogen staat, is Christus. God wil de nieuwe mens in de kennis van Christus onderrichten om hem te vormen naar dat beeld (vgl. Ko 1:15; Gn 1:26-27). Hoe meer Hij dat in jou kan werken, des te meer zul jij wandelen zoals Christus gewandeld heeft.

Ko 3:11. In de nieuwe mens is alle onderscheid verdwenen (vgl. Gl 3:28-29). Alleen Christus wordt gezien en Hij vult alles met Zijn heerlijkheid.

1. In de nieuwe mens is geen onderscheid tussen “Griek en Jood”, dat wil zeggen dat het verschil in ras of afstamming of nationaliteit weg is.

2. Ook is er geen onderscheid meer tussen “besnijdenis en onbesnedenheid”, wat ziet op godsdienstig onderscheid, de uiterlijke betrekking tot God.

3. Het onderscheid tussen “barbaar” en “Scyth” is eveneens verdwenen. In hen worden de laagste culturen voorgesteld, waarbij de Scyth door de Grieken een nog lagere plaats werd toegemeten dan de barbaar. In Christus bestaat ook dit onderscheid niet meer.

4. Met het opheffen van het verschil tussen “slaaf” en “vrije” is ook het sociale standsverschil in de nieuwe mens niet meer aanwezig.

De enige positie die geldt, is onze positie in Christus. Hij is alles in de nieuwe mens, ja, je kunt zeggen: Hij ís de nieuwe Mens.

Terwijl jij wacht op de heerlijkheid waarin God alles en in allen zal zijn, woont Christus al in Zijn heiligen. Hij heeft in hen de nieuwe mens gevormd in wie Hij “alles in allen” is. De oude mens kan inzettingen en filosofieën hebben, maar voor de nieuwe mens is Christus alles. Ja toch?

Lees nog eens Kolossenzen 3:5-11.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van de nieuwe mens en welke niet?

Copyright information for DutKingComments